Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1871/GM, 7 november 2008, beroep
Uitspraakdatum:07-11-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/1871/GM

betreft: [klager] datum: 7 november 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis / ISD De Geerhorst te Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 21 juli 2008 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 september 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.M. Rupert.
De inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis De Geerhorst heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 16 mei 2008, betreft het niet op adequate wijze behandelen van klagers knieletsel.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Klager heeft vier maanden moeten wachten voor bekend was wat hem mankeerde. Hij had veel pijn, terwijl er niets aan gedaan werd. Op 6 mei 2008 is hij door een arts gezien. Een maand na het ongeval (omstreeks 28 of 29 mei 2008) is hij door een orthopeed
gezien. Deze heeft klager gevraagd waarom hij niet eerder is gekomen en hij er een maand mee heeft rondgelopen. De inrichtingsarts had, vermoedelijk medio mei 2008, gezegd dat klager zou worden doorverwezen naar het ziekenhuis, maar hij heeft niet
gezegd dat het zo lang zou duren.
Op 7 mei 2008 is er een punctie gedaan. Daarbij kwam er bloed uit en iets wits. Klager weet niet wat het resultaat van de punctie was. Wel weet hij dat hij na de punctie misselijk en duizelig werd.
Voor de MRI op 21 augustus 2008 is door de orthopeed aangegeven dat een operatie noodzakelijk was en dat klager oefeningen moest doen. Na de MRI bleek een operatie niet meer nodig. Zijn knie was opgezet, hij had veel pijn en kreeg daarvoor medicatie.
Klager heeft nooit vernomen waarom hij niet geopereerd werd. Klager moet nog veertien maanden gevangenisstraf uitzitten. Hij hoeft toch niet zo lang op adequate behandeling te wachten?
Klagers raadvrouw heeft aangevoerd dat klager op 30 april 2008 zijn knie heeft verdraaid. De weekendarts heeft de knie ingetaped en aangegeven dat klager eventueel naar het ziekenhuis zou moeten. Gedurende de feestdagen was er geen transport mogelijk.
Op 6 mei 2008 kwam klager wederom bij de inrichtingsarts. Hij had veel pijn. De arts gaf aan dat er een afspraak met de orthopeed gemaakt zou worden. De dag erna kreeg klager een punctie. Hierbij kwam er bloed naar buiten. Klager was er niet op
voorbereid dat het zoveel pijn zou doen. Op 14 mei 2008 bleek dat er een verwijzing nodig was. Op 28 mei 2008 kwam klager bij de orthopeed. Tot op vandaag is er geen behandelplan bekend. Het medisch dossier van klager is incompleet, de verklaringen van
de fysiotherapeut ontbreken en de his-rapportage is onoverzichtelijk. De inrichtingsarts had beter met klager moeten communiceren en beter de procedures moeten uitleggen.
Als gevolg van alles heeft klager beperkte bewegingsvrijheid; hij loopt nog steeds met krukken en heeft veel pijn.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager is blijkens zijn beroepschrift van mening dat hetgeen de inrichtingsarts heeft aangevoerd gelogen is. Ook na hernieuwde doorlezing van het dossier blijft de inrichtingsarts van mening dat hetgeen hij aan de medisch adviseur heeft bericht omtrent
hetgeen zich heeft voorgedaan ten aanzien van de knieklachten van klager, correct en nauwkeurig is weergegeven. Het beroepschrift geeft geen aanleiding tot nadere opmerkingen. Verwezen wordt naar de reactie zoals aan de medisch adviseur verwoord.
Samengevat komt deze er op neer dat klager na door de weekend arts gezien te zijn op 6 mei 2008 voor het eerst door de inrichtingsarts is gezien. Het beeld van de knie vraagt om een protocollaire benadering. Deze is toegepast. De fysiotherapeut heeft
ook zijn bevindingen gerapporteerd. De geconsulteerde orthopeed acht een operatie op korte termijn allerminst geïndiceerd en acht ook een hercontrole zijnerzijds overbodig. De orthopeed heeft zijn standpunt mondeling laten weten en bij schrijven van 11
september 2008 schriftelijk bevestigd.

3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat klager in eerste instantie door de weekendarts is gezien en vervolgens op 6 mei 2008 nogmaals door de inrichtingsarts is gezien. Dit omdat klager aangaf nog veel pijnklachten te hebben.
Er is een afspraak gemaakt met de orthopeed en klager is verzocht de volgende dag voor controle terug te komen bij de inrichtingsarts. Tevens is die dag, gelet op de aard en de omvang van de zwelling, een punctie gedaan. Hoewel naar het oordeel van de
beroepscommissie een noodzaak tot het doen van een punctie niet gebleken is, heeft deze ook niet geleid tot verslechtering van klagers aandoening. Vorenstaande in ogenschouw nemend kan niet anders worden geconcludeerd dat de inrichtingsarts voortvarend
gehandeld heeft. Opgemerkt wordt dat uit de stukken is gebleken dat klager door deze laatste aandoening, de sportblessure van 30 april 2008, een trauma heeft opgelopen op een reeds bestaande kwetsuur. Overigens heeft het feit dat klager eerst na vier
weken pas bij de orthopeed terecht kon, hetgeen de inrichtingsarts niet kan worden toegerekend, de situatie niet verslechterd.
Ten aanzien van de opmerking van klagers raadsvrouw dat het medisch dossier onoverzichtelijk zou zijn wordt opgemerkt dat de his-rapportage, zoals gebruikelijk, in episodes wordt verwerkt.
Zo klagers raadsvrouw van mening is dat de communicatie tussen klager en de inrichtingsarts te wensen overliet, wat daar ook van zij, kan dat in de onderhavige procedure niet aan de orde komen en had hier eerder melding van gemaakt moeten worden.
De beroepscommissie is, al het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 november 2008

secretaris voorzitter

Naar boven