Nummer 23/36770/TB
Betreft [klager]
Datum 29 mei 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar FPC De Kijvelanden te Poortugaal, FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht of FPK De Woenselse Poort te Eindhoven.
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 13 oktober 2023 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is na de oplegging van de tbs geplaatst in FPC De Rooyse Wissel (hierna: de instelling). Hem zijn daar vele beperkingen opgelegd, waardoor geen behandeling van de grond is gekomen.
Hoewel de instelling het overplaatsingsverzoek inhoudelijk niet ondersteunt, geeft zij daarbij zelf aan dat geen verbetering zichtbaar is op de huidige afdeling, net zoals verbetering ontbrak op alle voorgaande afdelingen binnen deze instelling. Daarbij stelt de instelling dat zij zich bewust is van het ontbreken van vertrouwen in de instelling en dat dit vertrouwen beschaamd is door de instelling als gevolg van de toediening van medicatie in het kader van de ingezette a-dwangbehandeling. Bovendien stelt de instelling zich bewust te zijn van het risico dat door de inzet van de a-dwangbehandeling een goede behandelrelatie definitief van de baan is. Het afronden van de ingezette a-dwangbehandeling is de doorslaggevende reden voor afwijzing van het overplaatsingsverzoek. Klager kan zich niet vinden in dit oordeel aangezien het gebrek aan vertrouwen reeds heeft geleid tot een behandelimpasse van zodanige aard dat zelfs is besloten over te gaan tot een a-dwangbehandeling terwijl er geen sprake is geweest van incidenten waarbij klager betrokken is geweest. Ten tijde van de beslissing beschikte klager niet over de Pro justitia rapportages wat de indruk heeft gewekt dat deze niet zijn afgewacht voordat de a-dwangbehandeling is ingezet. Er is daarom geen goede basis voor een vertrouwensrelatie, zodat aanzien wat een jaar medicatie oplevert, onredelijk is. Hoe de a-dwangbehandeling verloopt doet niet ter zake nu ex tunc moet worden geoordeeld. In een andere instelling kan de a-dwangbehandeling zo nodig worden voortgezet, waarbij sprake is van een schone lei, dus zonder het reeds beschaamde vertrouwen, met naar verwachting een betere vertrouwens- en behandelrelatie als gevolg. De huidige instelling is er niet in geslaagd een vertrouwensband met klager op te bouwen, derhalve is ook geen behandeling van de grond gekomen en is zelfs, tot groot verdriet van klager, overgegaan tot een a-dwangbehandeling. De instelling sluit verbetering na overplaatsing niet uit, nu zij zelf stelt dat zij overplaatsing over een jaar wil overwegen in de hoop op een nieuwe start in een andere kliniek. Klager blijft erbij dat hij behoort te worden overgeplaatst zoals door hem is verzocht.
Standpunt van verweerder
De beslissing van 13 oktober 2023 is op goede gronden genomen. Bij een verzoek tot overplaatsing wordt gekeken of een overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is. Bij de te maken afweging staat het belang om de gestarte behandeling voort te zetten in de huidige instelling, voorop. Het is niet in het belang van klager om hem gedurende zijn lopende behandeling over te plaatsen naar een andere instelling. Een overplaatsing levert over het algemeen behandelvertraging op, temeer nu de meeste instellingen kampen met wachtlijsten.
Uit de reactie van de instelling op het verzoek tot overplaatsing volgt dat overplaatsing niet behandelinhoudelijk geïndiceerd is en de instelling een overplaatsing in dit huidige stadium niet onderschrijft. Volgens de instelling is klager circa vijftien jaar onderbehandeld geweest. Klager heeft sinds 2019 op verschillende afdelingen van de instelling verbleven, waarbij er telkens geen verbetering in het toestandsbeeld van klager is geweest. Door interventies van het behandelteam en de afwezigheid van behandeldruk zijn er geen ernstige incidenten geweest. Om de huidige uitzichtloosheid te doorbreken heeft de instelling besloten dwangmedicatie toe te passen, omdat klager niet vrijwillig medicatie wilde gaan gebruiken. De instelling erkent dat dit voor klager beangstigend is en dat het vertrouwen van klager in de instelling daarmee verder wordt aangetast, maar benadrukt dat de a-dwangbehandeling noodzakelijk is om te proberen het toestandsbeeld van klager te verbeteren en daarmee een opening te creëren voor behandeling.
Er is minimaal één jaar nodig totdat de dwangbehandeling tot zichtbare resultaten kan leiden. Het is buitengewoon ongunstig om klager in deze fase over te plaatsen. De huidige instelling is als beste in staat om te monitoren of de ingezette weg effect heeft. De instelling heeft wel de conclusie van de Pro justitia rapportages van juni 2023 afgewacht alvorens a-dwangbehandeling toe te passen. Uit de rapportage van psychiater Z. volgt onder andere dat het doorpakken van dwangmedicatie het belangrijkst is en hiervoor zeker twee jaar nodig zal zijn.
Uit de indicatiestelling van 23 juli 2019 volgt dat klager geïndiceerd is voor plaatsing in een FPC, een overplaatsing naar een FPK is in dit geval dan ook niet mogelijk.
3. De beoordeling
Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
Klager verblijft op dit moment in FPC De Rooyse Wissel te Venray. Hij wil graag worden overgeplaatst naar FPC De Kijvelanden, FPC Van der Hoeven Kliniek of FPK De Woenselse Poort, omdat bij klager het vertrouwen ontbreekt in de instelling, er geen behandeling van de grond komt en een a-dwangbehandeling is gestart.
Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden de volgende factoren meenemen in zijn overwegingen:
a. de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b. de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en
c. de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.
Het uitgangspunt is dat een ter beschikking gestelde wordt geplaatst in een instelling binnen zijn eigen regio. Als een ter beschikking gestelde al in een instelling is geplaatst, wordt bij een verzoek om overplaatsing gekeken of een overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is het niet in het belang van klagers behandeling om hem in het huidige stadium van zijn behandeling over te plaatsen naar een andere instelling. Verweerder heeft inlichtingen ingewonnen bij de instelling, waaruit naar voren komt dat de instelling een overplaatsing van klager naar een andere tbs-instelling niet behandelinhoudelijk ondersteunt. Anders dan klager ziet de instelling nog een mogelijkheid tot behandeling van klager, welke mogelijkheid ook is geadviseerd in de Pro justitia rapportage van juni 2023.
Volgens de instelling is een a-dwangbehandeling het enige dat (nog) ingezet kan worden om verbetering te brengen in het toestandsbeeld van klager en zo mogelijk een opening voor behandeling te creëren en in de toekomst tot resocialisatie te kunnen komen. Er is minimaal één jaar nodig totdat de dwangbehandeling tot zichtbare resultaten kan leiden. Bij RSJ 16 november 2023, 23/35680/TA heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen het starten van a-dwangbehandeling ongegrond verklaard waartoe onder meer is overwogen dat het hoofd van de instelling in redelijkheid kon inschatten dat er bij het laten voortduren van klagers situatie zonder behandeling met antipsychotische medicatie geen enkel perspectief bestond op (effectieve) behandeling.
Verder komt uit de inlichtingen van de instelling naar voren dat zij, in het geval dat na een jaar a-dwangbehandeling er (nog) geen sprake mocht zijn van een goede behandelrelatie tussen klager en de instelling, door de instelling overwogen zal worden of klager zijn behandeling beter in een andere tbs-instelling kan vervolgen met een hopelijk nieuwe start, waarbij de psychotische symptomatologie naar de achtergrond is verdwenen.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 29 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. van Holten, voorzitter, drs. U.A. Breedijk en mr. M.J.H. van den Hombergh, leden, bijgestaan door mr. S. Prinsen, secretaris.
secretaris voorzitter