Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28835/GA, 29 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Nummer          22/28835/GA

Betreft [klager]

Datum 29 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 13 juli 2022 om klager de verzending van post aan G.B. te weigeren.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave heeft op 28 juli 2022 het beklag ongegrond verklaard (GO 2022/436). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans en de directeur van de PI Grave in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Beoordelingskader

Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur weigeren om bepaalde brieven of andere poststukken te verzenden of uit te reiken. In de memorie van toelichting staat hierover:

“Krachtens het voorgestelde vierde lid kan de directeur de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien zich één van de genoemd beperkingsgronden voordoet. Een dergelijke weigering kan dus alleen plaatsvinden nadat van de inhoud van de brief of het poststuk is kennis genomen. Pas dan kan immers worden beoordeeld of de weigering noodzakelijk is met het oog op één van de hiervoor genoemde belangen.” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 57-58)

In RSJ 10 juli 2012, 12/0909/GA, oordeelde de beroepscommissie dat de directeur mocht beslissen om gedurende drie maanden het verzenden van poststukken aan een bepaalde geadresseerde te weigeren. Uit die uitspraak valt af te leiden dat het weigeren van de poststukken gebeurde zonder kennisname van de inhoud van die poststukken. In RSJ 21 juni 2016, 16/1397/GA, heeft de beroepscommissie daarentegen geoordeeld dat de directeur per poststuk moet beslissen of verzending daarvan wordt geweigerd. Hierin ligt besloten dat de inhoud van het poststuk (mede)bepalend is bij een beslissing tot weigering. De beroepscommissie oordeelt nu als volgt.

De toelichting op de wettekst is behulpzaam bij de interpretatie daarvan, maar de wettekst zelf is leidend. De conclusie in de toelichting dat ‘pas kan worden beoordeeld of weigering van een poststuk noodzakelijk is, wanneer van de inhoud is kennisgenomen’, gaat niet op in zaken waarin contact met een specifiek persoon zonder meer ongewenst wordt bevonden. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan gevallen van stalking.

Tegen deze achtergrond moet ‘bepaalde’ (in de zin van ‘bepaalde brieven’) naar het oordeel van de beroepscommissie ook niet zo worden opgevat dat de directeur altijd per poststuk een beslissing moet nemen. Wel dient de beslissing om poststukken te weigeren te worden gespecificeerd, te weten – in gevallen waarbij beoogd wordt contact met bepaalde personen te verhinderen – naar de geadresseerde of verzendende persoon en naar de periode waarvoor de weigering geldt. Die periode dient – naar analogie van artikel 38, derde lid, van de Pbw – naar het oordeel van de beroepscommissie in beginsel ten hoogste twaalf maanden te zijn. Op die manier kan een gedetineerde ten minste iedere twaalf maanden een rechtsmiddel aanwenden tegen de beslissing tot het weigeren om poststukken aan een bepaald persoon te verzenden of uit te reiken.

 

Beoordeling van dit beroep

Uit de stukken komt naar voren dat het Gedetineerden Recherche Informatiepunt aan de directeur heeft laten weten dat klager zijn ex-partner blijft lastigvallen, door post aan haar te versturen. Daarvan uitgaand pleegt klager binnen detentie mogelijk een strafbaar feit. Gelet op de belangen die worden genoemd in artikel 36, vierde lid, onder d. van de Pbw, is de beslissing van de directeur om post aan klagers partner niet te versturen op zichzelf niet onredelijk of onbillijk. 

De weigering van de directeur om poststukken van klager te verzenden is echter niet gespecificeerd naar de periode. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing daarom in strijd is met de wet. Zij zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal ook de beslissing van de directeur vernietigen voor zover die langer dan twaalf maanden heeft gegolden.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, omdat niet aannemelijk is geworden dat klager enig ongemak heeft ondervonden van het feit dat de periode niet gemaximeerd was.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd voor zover die langer dan twaalf maanden heeft gegolden. De beroepscommissie kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 29 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven