Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/37287/GA, 12 juli 2024, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/37287/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    12 juli 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen nalatig handelen van het personeel in de nacht van 28 en 29 december 2022 toen hij last had van hartkloppingen.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 20 oktober 2023 het beklag ongegrond verklaard (A-2023-18). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, mr. H.E.P. Geelkerken, waarnemend raadsman, en […], juridisch medewerker bij de PI Arnhem, gehoord op de digitale zitting van 17 mei 2024.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De klacht is gericht tegen het handelen van het personeel. De inrichting heeft onvoldoende voortvarend gehandeld naar aanleiding van ernstige hartkloppingen die klager ervaarde in de nacht van woensdag 28 op donderdag 29 december 2022. Immers, uit latere, in januari 2023 uitgevoerde ziekenhuisonderzoeken is gebleken dat hij last heeft van hartritmestoornissen en dat er dus in beginsel een verkeerde diagnose is gesteld door de inrichtingsarts.

Klagers recht op adequate medische zorg en de zorgplicht van de directeur zijn geschonden. Klager verwijst naar artikel 42, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), de artikelen 39 tot en met 48 van de European Prison Rules, artikel 24 van de Nelson Mandela Rules en het Vademecum Verstrekkingenpakket medische zorg van de Dienst Justitiële Inrichtingen 2021.

Klager heeft op 28 november 2022 voor het eerst bij het personeel aangegeven last te hebben van zijn hart. Er is op dat moment geen noodzaak tot ziekenhuisopname geconstateerd door de medische dienst, maar hij is wel op de wachtlijst gezet. Op 18 december 2022 heeft klager wederom bij het personeel aangegeven last te hebben van zijn hart en onderzocht te willen worden in het ziekenhuis. De medische dienst heeft echter anders geconstateerd en er werd hem verteld dat hij eerdaags naar het ziekenhuis kon gaan.

In de nacht van woensdag 28 op 29 december 2022 heeft klager ernstige hartkloppingen ervaren. Klager is als gedetineerde afhankelijk van het personeel voor zijn gezondheid. Hij vertelde aan het personeel dat hij zich niet goed voelde. Het personeelslid belde naar de arts en de arts zei dat klager rustig moest blijven, omdat zijn hart goed was. Het personeelslid zei dat klager paracetamol moest slikken. Het personeel heeft de situatie niet goed ingeschat en niet de nodige zorgvuldigheid betracht. Klager had op dat moment zorg nodig, maar werd niet serieus genomen. Het personeel had moeten aandringen bij de arts dat klager echt problemen had. 

Op 30 december 2022 was hij nog steeds niet opgeroepen voor het ziekenhuis en is hij wederom gezien door de inrichtingsarts. Deze heeft geconstateerd dat klager last had van paniekaanvallen. Klager heeft dit terstond stellig betwist en heeft aangegeven dat hij daadwerkelijk last heeft van zijn hart. Naar aanleiding hiervan is hij in januari 2023 opgeroepen in het ziekenhuis voor onderzoek. Uit de ziekenhuisonderzoeken is gebleken dat klager weldegelijk last heeft van hartritmestoornissen. Dat heeft hij al op 28 november 2022 kenbaar gemaakt bij de inrichting. Een hartritmestoornis is een terugkerende verstoring van het hartritme en betreft een serieuze aandoening. Klager was niet bekend met dergelijke gezondheidsproblemen en het was dus noodzakelijk om hem spoedig te laten onderzoeken. Het is onbegrijpelijk dat klager meermaals aan de bel heeft moeten trekken alvorens hij adequaat geholpen is. Het voorgaande heeft bij hem voor veel stress gezorgd. 

Er is sprake van onmenselijke behandeling en schending van artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar het verweerschrift in beklag en voert aanvullend het volgende aan. Het beroepschrift betreft geen medisch organisatorische klacht, maar het medisch inhoudelijke oordeel van de arts. Daartegen staat een andere procedure open. 

De arts heeft klager meermaals bezocht en op de lijst gezet voor verwijzing naar het ziekenhuis voor nader onderzoek. De directeur verwijst naar de dagrapportages. Het personeel heeft gedegen gehandeld en telkens als klager klachten had de medische dienst ingeschakeld. Het personeel mag vertrouwen op het oordeel van de arts. Aan de medisch organisatorische zorgplicht is voldaan en er is voortvarend gehandeld.

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat door klager en zijn raadsman in beklag en beroep mede wordt gesproken over verkeerd handelen van de medische dienst en dat klager eerder naar het ziekenhuis had moeten worden overgebracht. Dit betreft medisch inhoudelijk handelen waartegen de medische klachtenprocedure openstaat. Klagers raadsman heeft echter ter zitting expliciet gezegd dat de klacht ziet op het handelen van het afdelingspersoneel. Dat zal de beroepscommissie dan ook beoordelen.

Klager meent dat het personeel verkeerd heeft gehandeld toen hij in de nacht van 28 op 29 december 2022 hartkloppingen ervaarde. Het personeel heeft volgens klager de situatie niet goed ingeschat. Het personeel heeft de medische dienst ingeschakeld en klager laten weten dat de arts de volgende dag zou komen. Volgens klager had het personeel moeten aandringen dat er direct een arts zou komen. 

Handelen van het personeel kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Dat is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (c.q. belangrijkheid) van het probleem.

Als voldoende belang bij het beklag ontbreekt – wat dus losstaat van de vraag of het feitelijk klopt wat de gedetineerde heeft gesteld – dan moet de gedetineerde niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.

Klager verwijt het personeel dat die bewuste nacht niet of niet voldoende is aangedrongen bij de medische dienst dat er direct een arts moest komen. Het beklag richt zich daarmee niet tegen een structurele tekortkoming van de directeur. In dit geval gaat het beklag ook niet om een belangrijke (vermeende) tekortkoming waartegen wel moet kunnen worden geklaagd. 

In de door klager gestelde omstandigheden, zou het handelen van het personeel dus geen structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kunnen zijn. Daarom heeft klager onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Deze uitspraak is op 12 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, F. van Dekken en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven