Nummer 23/34765/GA
Betreft [Klager]
Datum 13 augustus 2024
Uitspraak van de beroepsrechter van de RSJ op het beroep van
[Klager] (hierna: klaagster)
1. De procedure
Klaagster heeft beklag ingesteld tegen de wijze waarop zij door het personeel is behandeld.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 17 mei 2023 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag (Z1-2023-105). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klaagster heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepsrechter heeft klaagster en de directeur van de PI Zwolle in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De beoordeling
De beroepsrechter heeft het beroepschrift en de overige stukken in het dossier bestudeerd. Op basis van deze stukken is de beroepsrechter van oordeel dat de beklagrechter klaagster terecht niet-ontvankelijk in haar beklag heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Daarbij overweegt de beroepsrechter als volgt.
In artikel 1, aanhef en onder e, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is opgenomen dat onder ‘gedetineerde’ wordt verstaan: ‘een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt’. Volgens artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan alleen een gedetineerde een klacht indienen over een beslissing door of namens de directeur genomen. De strekking van dat artikel in dit opzicht is dat slechts beklag kan worden ingediend tijdens de detentie over een aangelegenheid betreffende die detentie. Volgens vaste jurisprudentie wordt een klager of klaagster die na zijn of haar detentie een klacht indient op grond van de Pbw niet-ontvankelijk verklaard ter zake van die klacht (vergelijk RSJ 12 oktober 2006, 06/1635/GA, RSJ 8 februari 2010, 09/2916/GA en RSJ 11 januari 2023, 21/20734/GA).
De beroepsrechter stelt vast dat klaagster op 8 maart 2023 in vrijheid is gesteld en dat zij op 17 maart 2023 – de dag waarop ze haar klacht heeft ingediend – een klacht heeft ingediend. Klaagster kan na haar invrijheidstelling niet meer worden aangemerkt als ‘gedetineerde’ in de zin van de Pbw en kan dus op dat moment geen beklag meer indienen.
Ten overvloede merkt de beroepsrechter op dat tegen het handelen van een personeelslid – waar de klacht op ziet – alleen beklag kan worden ingesteld als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem of haar “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76). De in de klacht genoemde gedragingen van het personeel kunnen geen structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur zijn. Het gaat hier om handelen dat eerder ook wel ‘puur feitelijk handelen’ werd genoemd. Daartegen kan volgens vaste jurisprudentie niet worden geklaagd.
3. De uitspraak
De beroepsrechter verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Deze uitspraak is op 13 augustus 2024 gedaan door mr. D.R. Sonneveldt, beroepsrechter, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter