Nummer 24/38804/TA
Betreft [klager]
Datum 22 mei 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een afdelingsarrest, ingaande op 2 oktober 2023.
De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op
25 januari 2024 het beklag formeel gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming van €7,50 toegekend en het beklag voor het overige inhoudelijk ongegrond verklaard (Me 2023-203). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. M. Uslu, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klagers waarnemend raadsman, mr. K.A. Moors, gehoord op de zitting van 25 april 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
Klager heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht te verschijnen. Het hoofd van de instelling heeft eveneens schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft het standpunt in beroep schriftelijk toegelicht.
Als toehoorders waren ter zitting aanwezig mr. H.J. Moraal, algemeen voorzitter van de RSJ, en mr. D. van der Sluis, lid van de Afdeling rechtspraak van de RSJ.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager kan zich niet vinden in de inhoudelijke ongegrondverklaring van zijn beklag. Er is onvoldoende gekeken naar de resultaten van het herhalingsonderzoek, waaruit gebleken is dat hij helemaal geen drugs heeft gebruikt. Daarnaast zijn de overige indicaties die het hoofd van de instelling destijds heeft meegewogen bij het nemen van de bestreden beslissing onvoldoende gefundeerd. Dat klager overmatig zweet is niet vreemd, omdat hij hevig overgewicht heeft. Ook dient klagers bekentenis als onbetrouwbaar te worden beschouwd.
Klager heeft vanaf het begin meermaals aangegeven dat hij geen drugs heeft gebruikt en dat hij veel koffie met grote hoeveelheden zoetjes heeft geconsumeerd waardoor de uitslag van de urinecontrole positief is. Op dat moment had de instelling klager de gelegenheid moeten bieden om een herhalingsonderzoek te doen. De instelling had dit herhalingsonderzoek zelf moeten voorschieten nu het bedrag van €40,- zodanig hoog is dat van een tbs-gestelde niet kan worden verwacht dat hij zo’n hoog bedrag betaalt om zichzelf te verweren tegen een onjuiste uitslag van een urinecontrole. Klager verdient slechts €100,- per maand. De kosten voor een herhalingsonderzoek staan niet in verhouding tot de maandelijkse inkomsten van klager. Klager meent dat hij ernstig wordt beperkt in zijn middelen om zich tegen een onjuiste uitslag van een urinecontrole te verzetten, gelet op de hoge kosten van een herhalingsonderzoek en het feit dat deze kosten voor klagers eigen rekening komen. Klager beroept zich in dit verband op het recht op een eerlijk proces en het beginsel van equality of arms zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast is klager onvoldoende geïnformeerd, althans is onvoldoende begrijpelijk gemaakt voor hem hoe een herhalingsonderzoek werkt en hoe het zit met het terugkrijgen van het betreffende bedrag in geval van een negatieve uitslag. Klager begreep niet dat hij het geldbedrag terug zou krijgen in geval van een negatieve uitslag.
Nu uit het herhalingsonderzoek is gebleken dat er geen sprake is van amfetaminegebruik, maar overmatig gebruik van zoetjes, er een redelijke verklaring is voor het overmatig zweten van klager en de bekentenis van klager onbetrouwbaar is, had het hoofd van de instelling onvoldoende gronden om tot het bestreden besluit te komen. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Ter zitting heeft klagers waarnemend raadsman – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. In RSJ 23 mei 2012, 11/4256/TA en 11/4324/TA, heeft de beroepscommissie overwogen dat er niet zomaar geld van de rekening van een verpleegde gehaald mag worden. In dat geval ging het om een spaarrekening voor resocialisatie. Op het moment dat de instelling een herhalingsonderzoek aan klager heeft aangeboden, heeft hij aangegeven dat hij te weinig geld hiervoor op zijn rekening-courant had staan. Dat zou betekenen dat er geld van een andere rekening gehaald moest worden. De beroepscommissie heeft in voormelde uitspraak geoordeeld dat dat onredelijk en onbillijk is.
Verder wordt verwezen naar de RSJ 22 juli 2016, 16/1249/TA, waarin de beroepscommissie heeft geoordeeld dat op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden schriftelijk dient te worden vastgelegd dat klager de uitslag van de urinecontrole is medegedeeld en dat hij daarbij is gewezen op de mogelijkheid een herhalingsonderzoek te laten verrichten. Uit de stukken blijkt niet dat schriftelijk is vastgelegd dat klager gewezen is op de mogelijkheid om een herhalings- en bevestigingsonderzoek te laten verrichten.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Gelet op de uitslag van de urinecontrole, klagers verleden met middelengebruik, zijn toestandsbeeld (overmatig zweten in rust) en zijn bekentenis van het gebruik, was het aannemelijk dat klager gedragsbeïnvloedende middelen tot zich had genomen. Er was dan ook een gedegen grondslag voor het opleggen van het bestreden afdelingsarrest. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden komen de kosten voor een herhalingsonderzoek in beginsel voor rekening van de verpleegde. De instelling volgt klager niet in zijn stelling dat dit onredelijk is, nu de verpleegde kosten ad €40,- terugkrijgt in geval van een negatieve uitslag. Dit is door het behandelteam aan klager uitgelegd.
3. De beoordeling
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klagers waarnemend raadsman voor het eerst aangevoerd dat niet schriftelijk is vastgelegd dat klager is gewezen op de mogelijkheid een herhalingsonderzoek te laten verrichten. Dit is echter een uitbreiding van het beklag in beroep en valt daarom buiten de reikwijdte van het beklag. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten.
De beroepscommissie stelt vast dat aan klager op 2 oktober 2023 een afdelingsarrest is opgelegd vanwege een positieve uitslag van een urinecontrole op amfetamine. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het hoofd van de instelling op 2 oktober 2023 in redelijkheid het bestreden afdelingsarrest kunnen opleggen in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling vanwege de op dat moment bekende positieve uitslag van de urinecontrole. Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling blijkt verder dat de noodzaak voor het opleggen van het bestreden afdelingsarrest mede is gebaseerd op het feit dat klager een verleden heeft met middelengebruik en op zijn toestandsbeeld, namelijk dat hij overmatig zweette in rust. Voorts blijkt uit onder meer het klaagschrift, de inlichtingen van het hoofd van de instelling en het verhandelde ter zitting bij de beklagrechter dat klager gewezen is op zijn recht om een herhalingsonderzoek te laten verrichten. Klager heeft geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. Vervolgens heeft er alsnog een herhalingsonderzoek plaatsgevonden, waaruit bleek dat de testuitslag van 2 oktober 2023 vals positief was als gevolg van het gebruik van zoetstoffen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het bestreden afdelingsarrest niet onevenredig lang voortgeduurd, nu de ordemaatregel op 12 oktober 2023 direct is opgeheven toen bleek dat sprake was van een vals positieve testuitslag.
Voorts overweegt de beroepscommissie dat voor wat betreft de kosten van het herhalingsonderzoek in artikel 6, tweede lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden (hierna: de Regeling) is opgenomen dat de kosten van het herhalingsonderzoek voor rekening van de verpleegde komen, tenzij uit de uitslag van dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ongeoorloofd gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen. In artikel 6, derde lid, van het Protocol Urinecontrole (bijlage 6 bij de huisregels van de instelling) is neergelegd dat de kosten van het herhalingsonderzoek voor rekening van de patiënt komen en dat bij een negatieve uitslag de instelling de kosten alsnog voor haar rekening neemt. De handelswijze van de instelling is in lijn met de Regeling. Van een schending van artikel 6 van het EVRM is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken.
Daarnaast overweegt de beroepscommissie ten aanzien van RSJ 23 mei 2012, 11/4256/TA en 11/4324/TA, waarnaar door klagers waarnemend raadsman is verwezen, als volgt. In voormelde uitspraak heeft de beroepscommissie geoordeeld dat het recht op een herhalingsonderzoek is geschonden door de weigering van het hoofd van de instelling een herhalingsonderzoek te laten uitvoeren vanwege een te laag saldo op de rekening-courant van klager. In het onderhavige geval heeft het hoofd van de instelling niet geweigerd om een herhalingsonderzoek te laten verrichten, maar heeft klager zelf daarvan (in eerste instantie) afgezien.
Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 22 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter