Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38771/TA, 23 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/38771/TA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    23 mei 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling)

 

1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een separatiemaatregel, met cameratoezicht, ingaande op 4 oktober 2023.

De beklagrechter bij de instelling heeft op 25 januari 2024 het beklag deels gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (Me 2023-208). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, mr. D.A.W. Dekker, en […], jurist bij de instelling, telefonisch gehoord op de zitting van 12 april 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek. Mr. I.J. Kornelis, senior adviseur bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van het hoofd van de instelling
Het beroep is primair gericht op de ontvankelijkheid van de vermeende klacht tegen het cameratoezicht. De beslissing tot het opleggen van cameratoezicht tijdens de separatiemaatregel is een op zichzelf staande beslissing, gebaseerd op artikel 34a van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), waartegen (afzonderlijk) beklag openstaat. Er dient echter wel uit de klacht opgemaakt te kunnen worden, dat de klacht hierop gericht is. Klagers klacht, ingediend door zijn raadsman, spreekt echter nergens over het cameratoezicht. Sterker nog, de separatie zelf wordt niet genoemd. De klacht richt zich tegen een 'opgelegde disciplinaire straf voor de duur van vijf dagen opsluiting in afzondering'. Dit is door de instelling ten gunste van klager opgevat als een klacht gericht tegen de separatie. Om dan aan te nemen dat de klacht ook gericht is tegen het cameratoezicht gaat een stap te ver. Er mag van klager, zeker met behulp van een advocaat, verwacht worden dat uit een klacht voldoende duidelijk blijkt waar deze op gericht is en op welke gronden dit gebaseerd is.
Namens de instelling is zowel tijdens de mondelinge behandeling ter zitting als nadien via een e-mail duidelijk bezwaar gemaakt tegen behandeling van de klacht als gericht op het cameratoezicht. De beklagrechter is aan deze bezwaren volledig voorbijgegaan en heeft de klacht opgevat als tevens tegen het cameratoezicht gericht. Dit lijkt enkel en alleen gebaseerd op de verklaring ter zitting van klagers raadsman dat de klacht zo bedoeld was, wat echter niet aannemelijk is aangezien er in de oorspronkelijke klacht enkel wordt gesproken over afzondering (en niet over separatie). 
De beklagrechter is ten onrechte tot ontvankelijkheid gekomen. Voorts is in de uitspraak geen enkele overweging hieraan gewijd. Dit bevreemdt de instelling en wordt als een omissie beschouwd. De instelling stelt voorts dat de beslissing ook inhoudelijk niet correct is. Het was wel degelijk de insteek van de psychiater om middels het cameratoezicht klagers toestandsbeeld in de gaten te houden. Het enkele feit dat hij niet als suïcidaal werd beoordeeld, doet hier niets aan af. Klager heeft een ernstig agressief incident veroorzaakt en leek niet voor zichzelf in te staan, men maakte zich hierdoor ook zorgen om zijn fysieke en mentale gesteldheid wat het cameratoezicht noodzakelijk maakte. Zo was een van de overwegingen dat klagers bijzondere gedrag (zoals het ontbloot rondlopen op zijn verblijf en zichzelf hierbij ‘oppompen') mogelijk werd veroorzaakt door zijn herbelevingen en psychotische kwetsbaarheid. Mocht dit waarneembaar zijn middels het cameratoezicht, dan kon hierop geacteerd worden (middels bijvoorbeeld het ophogen van medicatie). Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard. 

Standpunt van klager
Klager heeft pro forma beroep aangetekend tegen de uitspraak van de beklagrechter, maar het beroep later ingetrokken. Namens klager is hiermee impliciet getracht de instelling tot intrekking van haar beroep te bewegen, maar dat is niet gelukt. 
Het is wat flauw van de instelling om te stellen dat de twee opgelegde maatregelen twee afzonderlijke klachten moeten opleveren, omdat ze gebaseerd zijn op twee afzonderlijke wetsartikelen. De raadsman heeft op 11 oktober 2023 beklag ingediend naar aanleiding van een telefoontje van klager dat hij sinds 4 oktober gesepareerd zat. Meer informatie had de raadsman op dat moment niet. Gelet op de korte termijn dat beklag ingediend moet worden en klagers toestand, kan dat niet aan klager worden tegengeworpen. Nu het beklag gericht is tegen de beslissing van 4 oktober is het beklag uiteraard gericht tegen de beide maatregelen die die dag aan klager zijn opgelegd. De beklagrechter heeft klager terecht ontvangen in zijn beklag. 
Inhoudelijk gezien is het beklag ten aanzien van het cameratoezicht terecht gegrond verklaard. De grondslag voor het cameratoezicht is door de instelling telkens anders genoemd. Op 4 oktober was de grondslag de onveiligheid naar het personeel en de afdeling. Ter zitting van de beklagrechter kwam de instelling met een ander argument, namelijk dat niet alleen dreiging met suïcide maar ook het gevaar voor beschadiging van zichzelf en spullen aan de oplegging van de maatregel ten grondslag lag. Echter is deze grondslag niet aangekruist op de schriftelijke maatregel. Gesteld wordt dat het cameratoezicht ook vanwege zijn toestand noodzakelijk was, maar uit de dagrapportage blijkt dat niet. In de aanvulling op het beroep van de instelling wordt gesteld dat klager niet voor zichzelf kon instaan, terwijl dat nergens is terug te lezen. Het beroep dient dan ook ongegrond verklaard te worden. Voorts wenst klager een hogere tegemoetkoming, nu hij veel spanning heeft ervaren door het door de instelling instellen van beroep. Ook dient de jonge leeftijd van klager te worden meegewogen. Hij is weliswaar binnen het strafrecht als volwassene aangemerkt, maar dat betekent niet dat hij binnen de instelling ook als zodanig moet worden beschouwd. 

 

3. De beoordeling
Voor zover het hoofd van de instelling bezwaar maakt tegen de door de beklagrechter gevolgde procedure vanwege een (vermeende) omissie, kan daaraan voorbij worden gegaan, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

In artikel 34a van de Bvt is bepaald dat het hoofd van de instelling kan bepalen dat een verpleegde die in afzondering of separatie verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de verpleegde noodzakelijk is. Het hoofd van de instelling dient alvorens hiertoe te beslissen het advies van de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater in te winnen, en in dien dit niet mogelijk is zo spoedig mogelijk na zijn beslissing.

In het verweerschrift in de beklagprocedure heeft het hoofd van de instelling gesteld dat klager kan worden ontvangen in zijn beklag tegen de separatiemaatregel. De beroepscommissie acht de beslissing van de beklagrechter om het beklag op te vatten als gericht tegen de separatiemaatregel incluis het cameratoezicht niet onnavolgbaar, nu het cameratoezicht is opgenomen in dezelfde beslissing als de separatiemaatregel en op de zitting namens klager ook is aangegeven dat het beklag ziet op zowel de separatiemaatregel als het cameratoezicht. De beklagrechter heeft klager dan ook terecht ontvangen in zijn beklag.

Anders dan de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid de beslissing heeft kunnen nemen om aan klager naast de separatiemaatregel ook de maatregel cameratoezicht op te leggen, gelet op de psychotische kwetsbaarheid van klager op dat moment in samenhang bezien met de fysieke agressie die van hem uitging. De maatregel cameratoezicht is summier onderbouwd in de schriftelijke mededeling, maar met de nadere toelichting op de zorgen over klagers toestand voldoende onderbouwd. Klager is meerdere keren gezien door psychiater, zo blijkt uit de dagrapportages. De beslissing van het hoofd van de instelling kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. 

De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag voor zover dat ziet op de maatregel cameratoezicht alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag ten aanzien van het cameratoezicht alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 23 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven