Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38419/GV, 21 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:21-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/38419/GV

           

Betreft [klager]

Datum 21 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 januari 2024 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof toegewezen, onder de voorwaarde dat dit verlof zal geschieden onder begeleiding van medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O).

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing, meer in het bijzonder tegen de voorwaarde om het kortdurend re-integratieverlof onder begeleiding te laten plaatsvinden.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In de bestreden beslissing is opgenomen dat de DV&O naar aanleiding van de transportaanvraag een eigen inschatting maakt van de risico’s en daarna besluit of het kortdurend re-integratieverlof verantwoord kan worden begeleid. Het is dus uiteindelijk aan de DV&O om te beslissen of en wanneer het verlof zou kunnen plaatsvinden.

Nu blijkt dat er inderdaad bezwaren bij de DV&O bestaan om klager onder begeleiding een kortdurend re-integratieverlof te laten genieten. De DV&O heeft bij klagers casemanager aangegeven dat het een dergelijke situatie niet eerder aan de hand heeft gehad en ook niet goed weet hoe hieraan uitvoering te geven. De situatie is immers anders dan bij een omgekeerd bezoek aan familie onder begeleiding van de DV&O. Deze situatie kent een meer vrij en toegankelijk karakter waar de DV&O niet mee uit te de voeten lijkt te kunnen.

Dit betekent dat klager vooralsnog geen goedkeuring krijgt voor een kortdurend re-integratieverlof. Klager wenst dat het verlof wordt toegekend onder andere voorwaarden.

Standpunt van verweerder

De beslissing van de DV&O om het re-integratieverlof niet te gaan begeleiden is een kwestie die buiten de invloedsfeer van verweerder ligt. Het ligt op de weg van klager om over deze kwestie een klacht in te dienen bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer. Klager dient gelet hierop niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

Inhoudelijk geldt dat de beslissing om aan het kortdurend re-integratieverlof de voorwaarde te verbinden van begeleiding door de DV&O, niet onbegrijpelijk en onredelijk is. Klager heeft zich tweemaal langdurig onttrokken aan zijn detentie. Tijdens zijn laatste onttrekking is hij pas na ruim een jaar door het zogenoemde FAST-team van de politie aangehouden. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft klager om die reden als vluchtgevaarlijk aangemerkt. Dat is ook de aanleiding geweest om de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van klager uit dan wel af te stellen. Het is volstrekt onverantwoord en ongewenst om aan klager onbegeleide vrijheden te verlenen. Elektronische monitoring is ontoereikend en begeleiding van de DV&O is noodzakelijk om de risico’s tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 22 december 2022 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van een jaar in verband met een beslissing tot uit- dan wel afstel van de v.i. De datum waarop klager in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 25 november 2024.

Ontvankelijkheid

Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, nu klager klaagt over een beslissing van de DV&O. Klager zou zich om die reden moeten wenden tot de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer.

De beroepscommissie volgt verweerder hierin niet. Op grond van artikel 68a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer, bedoeld in artikel 18e van de Pbw, beklag doen over de beslissingen, bedoeld in artikel 29, tweede lid en artikel 35, tweede lid, voor zover de beslissing is genomen ten behoeve van het vervoer van de gedetineerde. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Pbw kan een gedetineerde beroep instellen tegen “een hem betreffende beslissing aangaande verlof”, voor zover hiertegen geen beklag openstaat. Die beslissing betreft veelal de afwijzing van een verzoek. Andere beslissingen van verweerder aangaande verlof waartegen beroep kan worden ingesteld, zijn bijvoorbeeld de (gedeeltelijke) intrekking, beperking en verplaatsing van een verlof of het verbinden van bijzondere voorwaarden aan een te verlenen verlof.

Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof toegewezen, onder de voorwaarde dat dit verlof zal geschieden onder begeleiding van medewerkers van de DV&O.

Klager is het niet eens met deze voorwaarde, nu de DV&O heeft aangegeven de noodzakelijk geachte begeleiding niet te kunnen en gaan bieden. De beroepscommissie vat het beroep om die reden op als te zijn gericht tegen het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het toegewezen verlof. Klager kan om die reden worden ontvangen in zijn beroep.

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling kunnen bij de verlening van het verlof bijzondere voorwaarden worden gesteld, die het gedrag van de gedetineerde betreffen.

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie maakt uit de stukken op dat klager zich van 7 december 2018 tot 18 juni 2019 heeft onttrokken aan zijn detentie. Vervolgens heeft hij zich op 28 oktober 2021 opnieuw onttrokken aan zijn detentie door na een verlof niet terug te keren naar de inrichting. Klager is uiteindelijk op 27 november 2022 aangehouden in België en op 22 december 2022 overgeleverd aan Nederland. Gelet hierop is klagers v.i. uitgesteld dan wel afgesteld. Daarnaast heeft het OM klager aangemerkt als vluchtgevaarlijke gedetineerde en de reclassering heeft ten aanzien van klager het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden ingeschat als gemiddeld.

De beroepscommissie is met verweerder van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening zonder daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. De beroepscommissie is eveneens met verweerder van oordeel dat elektronische monitoring, gelet op het feit dat klager zich meerdere keren heeft onttrokken aan zijn detentie, ontoereikend is om de risico’s voldoende te kunnen inperken.

Gelet hierop kan de beslissing om aan het kortdurend re-integratieverlof de voorwaarde van begeleiding door de DV&O te verbinden, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Klagers beroep kan op dit punt dan ook niet slagen.

De beroepscommissie maakt uit de bestreden beslissing evenwel op dat verweerder heeft aangegeven dat de DV&O naar aanleiding van de aanvraag een eigen inschatting maakt van de risico’s en dat de DV&O op grond daarvan aan verweerder terugkoppelt of het kortdurend re-integratieverlof verantwoord kan worden begeleid. Daarbij wordt in het midden gelaten wat de consequenties zijn van een negatieve terugkoppeling, waardoor klager niet goed weet waar de bestreden beslissing op neerkomt.

De beroepscommissie is van oordeel dat het in zaken als de onderhavige in de rede ligt dat verweerder op voorhand nagaat of de DV&O de noodzakelijk geachte begeleiding kan bieden en mede aan de hand daarvan beslist op het verzoek van klager.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 21 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven