Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36898/GA, 27 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:27-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/36898/GA

               

Betreft  [klager]

Datum  27 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het worden ingesloten tijdens de voor arbeid bestemde uren sinds 10 mei 2023.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 19 oktober 2023 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €25,- (PL2023/596). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Lelystad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is vanaf 10 mei 2023 voor de duur van vier maanden tijdens de arbeid ingesloten geweest op eigen cel. De beroepscommissie heeft bij een volledige dag insluiting op eigen cel een tegemoetkoming van €10,- per dag vastgesteld. Aangezien klager gedurende vier maanden op de dagen waarop arbeid werd aangeboden voor de helft van het dagprogramma ingesloten heeft gezeten, dient klager een tegemoetkoming van €5,- per dag te ontvangen. Dat komt neer op een tegemoetkoming van €410,-, gerekend vanaf 10 mei 2023 tot en met begin september 2023.

Standpunt van de directeur

De directeur kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagrechter.

 

3. De beoordeling

De beklagrechter heeft bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming als uitgangspunt het door de beroepscommissie gehanteerde standaardbedrag bij de schending van het dagprogramma van langer dan twee maanden gehanteerd, te weten €50,-. De beklagrechter heeft dat bedrag gematigd tot €25,-, omdat een gedetineerde bij een schending van het dagprogramma relatief meer uren in zijn cel zou zitten dan een gedetineerde tijdens de arbeidsuren.

De beroepscommissie kan zich met de redenatie van de beklagrechter om het standaardbedrag bij de schending van het dagprogramma als zodanig te matigen, niet verenigen. Een basisprogramma kent op grond van artikel 3, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) normaliter een dagprogramma van 42,5 uur per week, waarin ten minste 22,5 uur per week aan activiteiten en bezoek worden aangeboden en ongeveer 20 uur per week aan arbeid wordt besteed. Indien geen arbeid voor 20 uur wordt of kan worden aangeboden, maar de gedetineerde wél wil werken, verlangt de wetgever in dergelijke gevallen van de directeur, zoals uitgedrukt in artikel 3, tweede lid, van de Pm, dat deze zorgdraagt voor andere activiteiten (vergelijk RSJ 7 november 2023, 22/27684/GA, en RSJ 5 juni 2023, 23/31414/GA). Bezien vanuit de overweging van de beklagrechter dat klager ten onrechte zonder enige vorm van compensatie is ingesloten geweest tijdens de arbeidsblokken, geldt dat klager voor een tijdelijke periode circa 20 uur per week (ook) geen vervangende activiteiten heeft aangeboden gekregen, vanwege personeelsgebrek, en daarmee tijdelijk dus geen dagprogramma van 42,5 uur per week. Om die reden zal de beroepscommissie bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming wel het volle standaardbedrag bij de schending van het dagprogramma als uitgangspunt hanteren.

Voor wat betreft de te betrekken periode bij de bepaling van de tegemoetkoming geldt bij de schending van het dagprogramma als uitgangspunt dat deze periode uiterlijk een week voor de datum van het beklag aanvangt en eindigt op het moment waarop de schending is opgeheven dan wel maximaal een week na het verzenden van de uitspraak van de beklagrechter. De beroepscommissie ziet aanleiding om bij de bepaling van de tegemoetkoming als periode 4 juni 2023 (zeven dagen voorafgaand aan het beklag) tot aan september 2023 (waarop de schending van het dagprogramma ten einde is gekomen) te hanteren. Dat leidt ertoe dat de beroepscommissie conform de door haar gehanteerde standaardbedragen aan klager een tegemoetkoming van €50,- zal toekennen.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en aan klager een hogere tegemoetkoming toekennen, namelijk van €50,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-.

 

Deze uitspraak is op 27 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven