Nummer 23/32892/GA
Betreft [klager]
Datum 25 april 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet doorgaan van zijn bezoek zonder toezicht (BZT).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 27 maart 2023 het beklag ongegrond verklaard (G-2023-18). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De beoordeling
Klager heeft verzocht tot het horen van zijn mentor/afdelingshoofd, zodat deze kan bevestigen klager te hebben medegedeeld dat het BZT doorgang zou vinden. De beroepscommissie overweegt dat een eventuele bevestiging door klagers mentor/afdelingshoofd van de door hem/haar gedane uitspraken niet van doorslaggevende betekenis zal zijn, gelet op de hiernavolgende overwegingen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. De beroepscommissie overweegt daarbij nog het volgende.
Voor zover de beklagcommissie in haar uitspraak heeft overwogen dat klager vanwege een positieve urinecontrole op 9 januari 2023 disciplinair is gestraft en is gedegradeerd naar het basisprogramma, constateert de beroepscommissie met de raadsman dat deze datum voor wat betreft de degradatiebeslissing niet juist is. Blijkens de schriftelijke mededeling van de degradatiebeslissing treedt deze beslissing namelijk pas in werking op de datum van uitreiking en de beslissing is op 10 januari 2023 aan klager uitgereikt. Dat laat onverlet dat klager met ingang van 9 januari 2023 om 9:15 uur voor de duur van zeven dagen een disciplinaire straf onderging. Het BZT stond op diezelfde dag om 13:15 uur gepland. Alleen al vanwege de opgelegde disciplinaire straf kon het BZT geen doorgang vinden (zie artikel 55, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet).
Voor zover klager meent dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de mededeling van zijn mentor/afdelingshoofd dat het BZT ondanks de disciplinaire straf wél doorgang kon vinden, overweegt de beroepscommissie dat de directeur ter beklagzitting – onweersproken – heeft aangevoerd dat klager bij het hoorgesprek, voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf, is te kennen gegeven dat het BZT geen doorgang zou vinden. Klager was hier dus al van op de hoogte, voordat hij – zo begrijpt de beroepscommissie – navraag heeft gedaan bij zijn mentor/afdelingshoofd. Klager heeft niet gemotiveerd waarom hij desondanks van die mededeling zou mogen uitgaan in plaats van die van de directeur.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen, met wijziging van de gronden.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 25 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
secretaris voorzitter