Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/37954/GA, 24 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:24-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/37954/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    24 juni 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur)

 

1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij zijn krant niet (tijdig) krijgt.

De beklagcommissie bij de PI Zwolle heeft op 8 december 2023 het beklag gegrond verklaard (Z1-2023-494). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. M. de Reus in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
In het kader van de ontvankelijkheid gaat het om de vraag of de directeur jegens de gedetineerde structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken. Om dat te kunnen beoordelen had klager ten minste de periode moeten aanduiden waarin de ‘fouten’ zich volgens hem hebben voorgedaan. Klager heeft dat zowel in zijn klaagschrift als op de beklagzitting nagelaten. De beklagcommissie heeft er ook niet naar gevraagd. De beklagcommissie heeft überhaupt niet beoordeeld of sprake is van een tekortkoming, laat staan van een structurele tekortkoming. Het voorgaande leidt ertoe dat het klaagschrift moet worden aangemerkt als onvoldoende nauwkeurig en dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag.

Daarnaast geldt in zijn algemeenheid dat een directeur alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor een goede en tijdige uitreiking van de krant, op het moment dat deze krant daadwerkelijk in de inrichting is bezorgd (zie RSJ 30 april 2018, 17/3229/GA). Het is op momenten voorgekomen dat een editie van de krant van klager, De Stentor, later werd uitgereikt, maar daarvoor kan de directeur niet verantwoordelijk worden gehouden, omdat de krant in die gevallen nog niet was bezorgd.

Klager lijkt ervan uit te gaan dat het personeel op het moment dat klager erom verzoekt, direct gaat kijken of de krant er ligt. Het is niet aan klager om dergelijke eisen te stellen aan het personeel. Het afdelingspersoneel heeft het al druk genoeg. Er is lang niet altijd de tijd of de ruimte om direct gehoor te geven aan de verzoeken van klager. Bovendien heeft het personeel aangegeven altijd voor klager te hebben gekeken of de krant er inmiddels al was, zodra de tijd en ruimte dit toelieten.

Standpunt van klager
Klager heeft voldoende belang in deze zaak, omdat hem stelselmatig de krant is onthouden. Daarmee is de directeur structureel en in belangrijke mate tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. De periode waarop deze zaak betrekking heeft is zo’n vier à vijf weken voordat het beklag is ingesteld.

De directeur kan zich niet verschuilen achter bezorgproblemen bij De Stentor. Op sommige andere afdelingen hebben de gedetineerden bij het wekken om 07:30 uur namelijk wel de krant op cel ontvangen. Daarnaast is het zo dat alle kranten tegenwoordig door één bezorger worden bezorgd. 

Als de krant niet (tijdig) geleverd wordt, kan klager niet anders dan zich wenden tot het personeel. Dat het personeelslid in kwestie hiervoor de afdeling moet verlaten, ligt aan het beleid van de directie en kan klager niet worden tegengeworpen. Personeelsproblemen mogen niet op klager worden afgewenteld. 

Het beklag heeft daarnaast betrekking op de desinteresse bij het personeel. Het lijkt het personeel niet te interesseren of de krant wel of niet wordt bezorgd. De directeur heeft dat in beroep miskend.

 

3. De beoordeling
Het (meermaals) niet (tijdig) ontvangen van de krant kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem ‘structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken’ (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Een en ander is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (c.q. belangrijkheid) van het probleem.

Klager heeft in beklag geen data genoemd waarop hij de krant niet, althans niet tijdig, heeft ontvangen. Evenmin heeft klager in beklag een periode genoemd waarin het probleem zich zou hebben voorgedaan. Pas in beroep heeft klager aangegeven op welke periode het beklag zag. De informatie die klager in beroep heeft gegeven is echter te onduidelijk om te kunnen beoordelen of aan voornoemd uitgangspunt van in beginsel minimaal drie (vermeende) fouten in drie maanden is voldaan. Bovendien mag – ook om te kunnen toetsen of het beklag op tijd is ingesteld – van klager worden verwacht dat hij op zijn minst de datum van de laatste gestelde fout kenbaar maakt en dat is niet gebeurd. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of er sprake is van een structurele tekortkoming (zie ook RSJ 1 september 2023, 22/29126/GA). Dat betekent dat het klaagschrift onvoldoende nauwkeurig is (zoals bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Pbw). Om die reden had klager niet in zijn beklag moeten worden ontvangen.

Voor zover klager meent dat zijn klacht over het gedrag van het personeel als zelfstandige klacht moet worden opgevat, overweegt de beroepscommissie dat klager ook in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn beklag. In dit geval gaat het namelijk om vermeend geïrriteerd en/of ongeïnteresseerd reageren op klagers verzoek om de krant te halen. Dit kwalificeert niet als ‘structurele en belangrijke’ tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Het gaat hier om gedrag dat voorheen ook wel ‘puur feitelijk handelen’ werd genoemd. Daartegen kan volgens vaste jurisprudentie niet worden geklaagd.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

 


Deze uitspraak is op 24 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. R. Raat en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven