Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30549/GA, 9 augustus 2024, beroep
Uitspraakdatum:09-08-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/30549/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    9 augustus 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen zijn ontslag als afdelingsreiniger.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 16 november 2022 het beklag ongegrond verklaard (G-2022-939). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Op 5 januari 2024 heeft de beroepscommissie aan de directeur gevraagd om te reageren op de stelling van klagers raadsman over de precieze plaats waar de verschillende contrabande is aangetroffen. De directeur heeft daar op 8 januari 2024 op gereageerd. Deze reactie is doorgestuurd aan klager en zijn raadsman met een termijn om daarop te reageren. Klagers raadsman heeft hier op 15 januari 2024 op gereageerd. Deze reactie is doorgestuurd aan de directeur met een termijn om daarop te reageren. Van die mogelijkheid heeft de directeur geen gebruik gemaakt.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het verbaast klager dat de beklagrechter zonder het inwinnen van nadere inlichtingen het beklag ongegrond heeft verklaard. Klager kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de aangetroffen contrabande. Verwezen wordt naar de jurisprudentie over disciplinaire straffen na het aantreffen van contrabande op een meerpersoonscel (bijvoorbeeld RSJ 2 december 2019, R-19/2829/GA).

In dit geval zijn een mobiele telefoon, drie opladers en twee kleine schroevendraaiers aangetroffen bovenop een plafondplaat die zat tussen de kast en de doorgang van de natte ruimte. Tussen de schoonmaakmiddelen is een shampoofles aangetroffen met grijze verf die lijkt op de verf die op de muren en plafonds is aangebracht. Tegen deze achtergrond is het onbegrijpelijk dat het volgens de beklagrechter ‘gelet op de vindplaats’ aannemelijk is dat klager op de hoogte was van de contrabande. Het staat niet ter discussie dat de verboden voorwerpen op de plafondplaat niet zichtbaar waren voor aanwezigen in de meerpersoonscel. Het is ook geen eenvoudig toegankelijke plaats. Klager heeft begrepen dat de plafondplaat moest worden losgeschroefd, voordat die kon worden verwijderd en opgetild. Het kan klager niet worden verweten dat hij dat nooit heeft gedaan. De shampoofles is niet van klager en het was dus ook niet logisch om de inhoud daarvan te controleren.

Het betoog van de directeur dat klager het (de)monteren van het plafond door de celgenoot moet hebben waargenomen, snijdt geen hout. De directeur heeft niet aangegeven op welke momenten de telefoon is gebruikt. Doordat klager afdelingsreiniger was verbleef hij vaker buiten de cel dan zijn celgenoot. Het is dus goed mogelijk dat de celgenoot de telefoon alleen gebruikte als klager er niet was. De celgenoot is hierover nog steeds niet bevraagd. Dat verbaast klager.

Als de klacht niet zonder meer gegrond wordt verklaard, verzoekt klager om inlichtingen in te winnen bij de celgenoot (die heeft verklaard dat de contrabande van hem was) en bij de medewerkers die een rol hebben gehad bij het aantreffen van de contrabande.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De contrabande was verstopt in de besloten ruimte van een meerpersoonscel, boven de plafondplaten en tussen de toiletspullen. Het (de)monteren van het plafond en/of het gebruik van een telefoon door de celgenoot kan niet onopgemerkt zijn gebleven bij klager. De telefoon was bij het aantreffen volledig opgeladen en kan daar dus niet lang hebben gelegen. Klager wordt verweten dat hij de aanwezigheid van de contrabande niet bij het personeel heeft gemeld. Daarom werd hij niet langer in staat geacht om zijn baan als afdelingsreiniger, met bijbehorende vrijheden, te vervullen.

 

3. De beoordeling
Wat is er gebeurd?
Op klagers meerpersoonscel zijn een mobiele telefoon en drie opladers aangetroffen op een plafondplaat. In een shampoofles tussen de toiletspullen zat grijze verf die lijkt op de verf die op de muren en plafonds is aangebracht. Ook zijn er in de cel twee kleine schroevendraaiers aangetroffen. Klagers celgenoot heeft toegegeven dat de contrabande van hem was. Klager is zijn reinigersbaan verloren, omdat hij volgens de directeur op de hoogte moet zijn geweest van de contrabande.

Beoordelingskader
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (in het kader van disciplinaire straffen) kunnen in beginsel beide gedetineerden verantwoordelijk worden gehouden voor aangetroffen contrabande op een meerpersoonscel. De verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van voorwerpen op cel kan echter niet worden aangenomen wanneer een gedetineerde geen enkel verwijt kan worden gemaakt dat de voorwerpen zich op cel bevinden (vergelijk en zie nader bijvoorbeeld RSJ 4 januari 2023, 22/25778/GA).

Weliswaar heeft het verlies van een reinigersbaan (formeel) geen bestraffend karakter, maar ook hiervoor geldt als vanzelfsprekend dat dit onredelijk is, indien de gedetineerde geen enkel verwijt kan worden gemaakt voor de aanwezigheid van contrabande op zijn meerpersoonscel.

Kan klager een verwijt worden gemaakt?
Hoewel kennelijk de nodige inspanningen moesten worden verricht om bij de contrabande op de plafondplaat te komen, is in dit geval met te veel twijfel omgeven of het klager moet zijn opgevallen dat de medegedetineerde (die heeft toegegeven dat de contrabande van hem was) hiervan gebruik heeft gemaakt. De beroepscommissie kan klager namelijk volgen in zijn betoog dat hij als afdelingsreiniger veel vaker buiten de cel was dan zijn celgenoot en dat de celgenoot hiervan gebruik kan hebben gemaakt. In RSJ 4 januari 2023, 22/25778/GA, waar de contrabande op een vergelijkbare manier was verstopt, speelde dit – voor zover bekend – niet en daarom komt de beroepscommissie in deze zaak tot een ander oordeel. De directeur is overigens ook niet ingegaan op (de aannemelijkheid van) dit scenario.

Daarnaast is – bij gebrek aan nadere onderbouwing door de directeur – ook niet aannemelijk geworden dat klager weet had van de verf in een shampoofles. Waar de twee kleine schroevendraaiers precies zijn aangetroffen, op de plafondplaat – zoals klager stelt - en/of tussen de toiletspullen heeft de directeur desgevraagd niet verduidelijkt, zodat ook niet kan worden geoordeeld dat klager daarvan op de hoogte moet zijn geweest. De directeur heeft tot slot niet aangegeven of en in hoeverre het vanuit de cel redelijkerwijs zichtbaar was dat de plafondplaat gedemonteerd is geweest.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Tegemoetkoming
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Daarbij betrekt de beroepscommissie de periode vanaf het aantreffen van de contrabande tot aan de uitspraak van de beklagrechter (één maand). De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op €25,-. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.

 


Deze uitspraak is op 9 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. R. Raat en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven