Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31728/GA, 3 september 2024, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          23/31728/GA

               

Betreft [klager]

Datum 3 september 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  het onvoldoende voortvarend handelen van zijn casemanager, waardoor er vertraging is ontstaan in klagers traject van de aan hem opgelegde maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD-maatregel) (ZS-ZW-2022-191);

b.  de voortgang van zijn behandeling in het kader van de ISD-maatregel (ZS-ZW-2022-224).

De beklagcommissie bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 18 januari 2023 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het JC Zaanstad in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Beklag a.

Handelen van de casemanager kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem ‘structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken’ (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

De beroepscommissie heeft al eerder geoordeeld dat een gedetineerde in beginsel voldoende belang heeft bij een beklag tegen het handelen van de casemanager in het kader van verlof of detentiefasering (zie RSJ 23 november 2023, 22/28125/GA en 22/28126).

De beroepscommissie is van oordeel dat dit eveneens geldt voor het handelen van de casemanager in het kader van de voortgang van de ISD-maatregel. Ook dan gaat het meestal om het handelen gedurende een langere periode (structureel). Daarnaast is de directeur ervoor verantwoordelijk dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel plaatsvindt overeenkomstig het verblijfsplan (artikel 18d van de Pbw). Hier zijn verschillende functionarissen bij betrokken. Het handelen van de casemanager kan zowel direct als indirect invloed hebben op de duur van de verschillende fasen binnen de ISD-maatregel, waarbij in toenemende mate vrijheden kunnen worden verleend, en de uiteindelijke duur van de ISD-maatregel (belangrijk voor de gedetineerde). De rol van specifiek de casemanager komt aan bod in de ‘Productspecificatie Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD)’. Klager is dus terecht ontvangen in zijn beklag.

Klager meent dat zijn casemanager vanaf zijn terugkomst in het JC Zaanstad op 10 februari 2022 onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van de voortgang van zijn ISD-maatregel. Uit het dossier komt naar voren dat klagers casemanager eerst gedeeltelijk en vanaf april 2022 volledig is uitgevallen en dat klager in juli 2022 een nieuwe casemanager heeft gekregen.

Het lijkt er dus inderdaad op dat klager voor de duur van enkele maanden geen eigen casemanager had, maar de beroepscommissie ziet tegelijkertijd op basis van het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat dit een significante vertraging heeft opgeleverd in zijn ISD-traject. De directeur bevestigt ook dat sprake was van “een onstuimige periode qua personeelsbezetting”, maar dat de noodzakelijke werkzaamheden in het traject van klager door andere casemanagers zijn opgepakt, waaronder de trajectbepaling (waarin onder meer de casemanager een rol heeft), een IQ-test op 4 mei 2022 en de aanmelding voor een klinisch traject op 31 mei 2022. Dat er op 16 mei 2022 niet is gereageerd op een e-mail van klagers raadsvrouw en op diverse telefoontjes, is vervelend, maar dat betekent nog niet dat de casemanager in het kader van klagers ISD-traject onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.

De beroepscommissie zal het beroep inzake beklag a. daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

Beklag b.

Beklag b. gaat over de omstandigheid dat er al maandenlang geen invulling wordt gegeven aan klagers ISD-maatregel en over het uitblijven van een klinisch traject. Voor klachten over onder andere het verloop, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling bestaat een afzonderlijke procedure, zoals (thans) geregeld in artikel 38n, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering. Over de voortgang en het verloop van de behandeling in het kader van de ISD-maatregel kan daarom op grond van artikel 60 van de Pbw niet worden geklaagd.

De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen inzake beklag b. en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag b. en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

 

 

Deze uitspraak is op 3 september 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. R. Raat en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven