Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38839/GA, 2 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/38839/GA

           

Betreft  [klager]

Datum  2 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een schermutseling met een medegedetineerde, ingaande op 11 september 2023.

De beklagcommissie bij de PI Middelburg heeft op 30 januari 2024 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €75,- (MB-2023-398). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Middelburg en klagers raadsman mr. M.C.J. Heinen gehoord op de zitting van 5 april 2024 in de PI Vught.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.

Een van de leden van de beroepscommissie, F. van Dekken, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en wat ter zitting is besproken. De voorzitter heeft dit ter zitting medegedeeld.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De disciplinaire straf is door een bevoegd persoon genomen. Het betreffende hoofd veiligheid is een aantal jaar geleden benoemd als (waarnemend) plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Daarmee zijn er, naast de vestigingsdirecteur zelf, twee plaatsvervangend vestigings-directeuren. Met minder personen zou de directie de hoeveelheid werk niet aankunnen, onder andere bij taken rondom het opleggen van disciplinaire straffen en beklagzaken.

De directeur heeft de disciplinaire straf in redelijkheid kunnen opleggen. De plaatsvervangend vestigingsdirecteur heeft onderzoek gedaan naar het incident en met klager, de mede-gedetineerde en meerdere personeelsleden gesproken. Met de medische dienst is het volgende geconstateerd: klager is het incident gestart (hetgeen hij niet betwist), de klap was geen ‘tikje’ zoals klager beweert maar een klap die tot een zichtbare blessure heeft geleid, de klap is aanleiding geweest tot agressie tussen beide gedetineerden en de medegedetineerde heeft letsel opgelopen. De directeur heeft haar bevindingen vastgelegd in een schriftelijk verslag dat naar waarheid is opgemaakt. Gezien dit alles heeft de directeur terecht geconcludeerd dat klager geweld heeft gebruikt tegen een medegedetineerde. Dit is ontoelaatbaar gedrag dat de orde en de veiligheid in de inrichting heeft verstoord.

Standpunt van klager

De directeur heeft, zoals de beklagcommissie terecht heeft geoordeeld, niet kunnen concluderen dat het aannemelijk is dat klager de medegedetineerde ten minste één keer met de biljartkeu heeft geslagen. De inhoud van de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf verschilt van de inhoud van het schriftelijk verslag dat aan deze beslissing ten grondslag ligt. Klager heeft de medegedetineerde een tikje op de schouder gegeven om zijn aandacht te trekken zodat ze hun geschil konden uitpraten. De directeur stelt dat klager de mede-gedetineerde zou hebben geslagen, maar dit is niet waar. Dit blijkt ook uit het schriftelijk verslag waaruit kan worden opgemaakt dat klager juist geen mogelijkheid heeft gehad om de biljartkeu vast te pakken, daarmee te slaan en dat er personeel aankwam toen klager zich probeerde af te weren. De medische dienst stelt ook alleen dat de klap letsel kán veroorzaken. Er zou sprake zijn van letsel, maar deze stelling wordt niet ondersteund door een medisch rapport met bijvoorbeeld foto’s.

 

3. De beoordeling

Beslissingsbevoegdheid

In artikel 1, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is (thans) bepaald dat met ‘Onze Minister’ wordt bedoeld de Minister voor Rechtsbescherming. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister voor Rechtsbescherming en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 3 van de Pbw. Aan artikel 3, vierde lid, van de Pbw ontleent de Minister voor Rechtsbescherming de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen dus toe aan een ieder die als directeur is aangesteld en rechtsgeldig fungeert.

Klager schrijft in zijn klaagschrift dat de disciplinaire straf is opgelegd door het hoofd veiligheid. In de schriftelijke mededeling van de aan klager opgelegde disciplinaire straf staat dat deze beslissing is genomen door […] als plaatsvervangend vestigingsdirecteur. De directeur heeft in beroep het besluit van 1 november 2019 overgelegd, waarin […] – hoofd veiligheid – door de Minister voor Rechtsbescherming is aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur van de PI Middelburg, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw, voor de periode vanaf 1 november 2019.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. In die hoedanigheid komen […] alle in artikel 5 van de Pbw genoemde bevoegdheden toe, ook die bevoegdheden die aan de directeur zijn voorbehouden, zoals het opleggen van een disciplinaire straf (vergelijk RSJ 2 mei 2024, 24/38885/GA). De op 1 januari 2021 in werking getreden wijziging van artikel 3, vierde lid, van de Pbw (Stb. 2019, 141; Stb. 2019, 504) – waardoor deze bepaling nu ook voorziet in de mogelijkheid van een ministeriële aanwijzing voor een beperkt aantal bevoegdheden – heeft hierin overigens geen verandering gebracht.

Op basis van het genoemde aanwijzingsbesluit van de Minister voor Rechtsbescherming is de beroepscommissie van oordeel dat […] bevoegd was om de onderhavige disciplinaire straf aan klager op te leggen.

Inhoudelijk

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd vanwege een schermutseling met een medegedetineerde. Klager stelt dat hij de medegedetineerde alleen op zijn schouder heeft getikt, maar dit komt niet overeen met wat hij tijdens het hoorgesprek met de directeur heeft verklaard. Toen heeft klager, zo blijkt uit de bestreden beslissing, gezegd dat hij tijdens een ruzie met de medegedetineerde achter deze medegedetineerde aanliep en hem op de schouder heeft geslagen. Volgens de directeur heeft klager de fysieke agressie dan ook geïnitieerd. Dit acht de beroepscommissie, gelet op het schriftelijk verslag en de bestreden beslissing, voldoende aannemelijk geworden.

Klager stelt verder dat hij de medegedetineerde niet met de biljartkeu heeft geslagen. Weliswaar heeft het personeel dit niet waargenomen, maar bij de medegedetineerde zijn meerdere blessures geconstateerd. Dit volgt uit het verslag van het onderzoek dat de directeur heeft verricht naar aanleiding van het incident en dat naar waarheid is opgemaakt. De directeur heeft bij dit onderzoek verschillende personeelsleden gesproken die hun waarnemingen hebben gedeeld. De directeur heeft verder bij de medische dienst de verpleegkundige gesproken die klager en de medegedetineerde heeft onderzocht. De directeur heeft op basis van dit gesprek geconcludeerd dat het aannemelijk is dat één van de blessures van de medegedetineerde is veroorzaakt door een klap met de biljartkeu. De beroepscommissie ziet, gelet op alle beschikbare informatie, geen reden om aan deze bevindingen te twijfelen. Een rapport van de medische dienst ter onderbouwing van het standpunt van de directeur is in dit geval niet nodig.

Gelet op het voorgaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gebruik van fysiek geweld richting de medegedetineerde. De beslissing van de directeur om aan klager hiervoor een disciplinaire straf op te leggen kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, F. van Dekken en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven