Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39042/GB, 1 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39042/GB      

Betreft [klager]

Datum 1 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 9 februari 2024 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met twaalf maanden te verlengen.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de selectiefunctionaris namens verweerder (telefonisch), gehoord op de zitting van 26 maart 2024 in de PI Vught. 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verblijft nu bijna tweeëneenhalf jaar in de EBI. Dat is een lange periode en het verblijf in de EBI heeft een grote impact op hem. Klager wordt aan alle mogelijke beperkingen en toezichtmaatregelen onderworpen. Dit zorgt ervoor dat er zeer beperkte mogelijkheden zijn om in contact te komen met zijn familie. Een plaatsing in de EBI staat op zeer gespannen voet met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en vormt een inbreuk op het recht op eerbiediging van zijn privé, familie- en gezinsleven indien hiervoor geen gerechtvaardigd belang bestaat.

De bestreden beslissing is onderbouwd met dezelfde informatie als eerdere verlengingsbeslissingen. Er zijn geen nieuwe feiten. Dit is opmerkelijk, nu de omstandigheden die tot klagers plaatsing in de EBI hebben geleid inmiddels van geruime tijd geleden zijn. Wederom stelt klager dat deze informatie niet (meer) voldoende actueel, betrouwbaar en/of concreet is. Uit vaste rechtspraak van de beroepscommissie volgt dat, gelet op het zeer restrictieve en vrijheidsbeperkende karakter van de EBI, er bij terugkerende verlengingsbeslissingen, zoals in deze zaak aan de orde is, hogere eisen worden gesteld aan de vermeende actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid van de informatie die ten grondslag wordt gelegd aan de beslissing tot verlenging van een verblijf in de EBI. Er kan dan ook niet worden volstaan met het enkel herhalen van informatie op basis waarvan eerder tot plaatsing of verlenging van het verblijf in de EBI is beslist. Maatwerk is vereist.

Daar komt bij dat de plaatsing van een gedetineerde in de EBI niet vooral moet zijn gebaseerd op de aard van de verdenking of van de veroordeling, maar op de noodzaak om de gedetineerde in dit zware regime te plaatsen. In klagers geval is er geen sprake van maatwerk en er worden meer beperkingen opgelegd dan noodzakelijk.

Inmiddels heeft de rechtbank Amsterdam op 27 februari 2024 vonnis gewezen. De rechtbank heeft klager van een aantal feiten vrijgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat niet vastgesteld kan worden dat klager een leidinggevende rol binnen de criminele organisatie zou hebben gehad. Aan klager is een levenslange gevangenisstraf opgelegd en hij heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Dat deze straf is opgelegd, vormt op zichzelf geen reden om hem in de EBI te plaatsen.

Het vonnis van de rechtbank is informatie die relevant is bij het nemen van een beslissing tot een verlenging van het verblijf in de EBI. Dit vonnis is niet ten grondslag gelegd aan de bestreden beslissing van 9 februari 2024. Deze informatie moet evenwel worden meegenomen in de beoordeling van het beroep, nu het uitgangspunt is dat zaken ex nunc worden beoordeeld. In de bestreden beslissing wordt meerdere keren verwezen naar een verdenking van het leiding geven aan een criminele organisatie. Die verdenking kan, gelet op voornoemde vrijspraak, echter niet langer ten grondslag worden gelegd aan de bestreden beslissing.

Ten aanzien van de b-grond

De informatie die verweerder relevant acht voor de b-grond, is afkomstig uit de rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 28 oktober 2021 en 8 december 2021. Het gaat dan met name om de verdenking dat klager een leidinggevende rol binnen de organisatie zou hebben. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is klager door de rechtbank van deze verdenking vrijgesproken, zodat dit niet langer redengevend kan zijn voor deze grond. Daarnaast gaat het om informatie die ten tijde van de bestreden beslissing ruim 27 maanden, respectievelijk 26 maanden oud was. Dezelfde informatie was aanleiding voor de eerste verlengingsbeslissing in mei 2022. Sindsdien is er geen informatie bijgekomen. Nu ter onderbouwing van deze grond onder meer wordt gewezen op opdrachten tot crimineel handelen die vanuit detentie zouden worden gegeven en er een liquidatiegevaar ten aanzien van klager zou bestaan, is het opmerkelijk dat nergens uit blijkt dat klager dergelijke opdrachten heeft gegeven en evenmin dat dit meer dan twee jaar later nog aan de orde zou zijn. Bovendien is het niet duidelijk waarop de vergeldingsacties zouden zijn gebaseerd.

Volgens het GRIP-rapport van 28 november 2023 is de informatie uit de eerdere GRIP-rapporten nog steeds relevant. Gelet op het tijdsverloop van ruim twee jaar, het ontbreken van nieuwe informatie vanuit het GRIP en de hogere eisen die volgens de beroepscommissie aan deze informatie worden gesteld, kan niet zonder meer worden gesteld dat de eerdere informatie nog voldoende actueel, betrouwbaar en concreet is. Er is geen sprake van het adagium ‘eens een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, altijd een onaanvaardbaar maatschappelijk risico’.

Voor wat betreft het GRIP-rapport van 24 februari 2024 geldt het volgende. In dat rapport staat niet dat de teksten op de muur als bedreigend zijn op te vatten. Bovendien ontkent klager dat hij hiermee heeft willen dreigen. De betreffende gedetineerde zat andere mensen op te stoken tegen klager en schreef brieven naar de directeur van de PI Vught waarin leugens stonden. Hij maakte klager boos en daarom heeft klager die teksten op de muur geschreven.

Ten aanzien van de c-grond

In de bestreden beslissing wordt deze grond gebaseerd op een GRIP-rapport van 2022 waarin wordt aangegeven wat zou zijn aangetroffen op een aantal inbeslaggenomen telefoons in Colombia. De beroepscommissie heeft in eerdere zaken omtrent klagers verblijf in de EBI overwogen dat het voldoende aannemelijk zou zijn geworden dat klager zich in Colombia zou hebben beziggehouden met voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. Klager heeft dit altijd ontkend. Er wordt wederom benadrukt dat het gaat om telefoons die op 16 september 2020, dus meer dan drie jaar geleden, in Colombia zijn aangetroffen.

Onterecht is de conclusie getrokken dat deze telefoons bij klager in gebruik zouden zijn. De telefoons zijn in zijn celruimte aangetroffen, maar dit was een celruimte die hij deelde met medegedetineerden. Overdag was er vrij toegang in de celruimte en honderden mensen liepen rond op de afdeling. Er waren ook geen vaste slaapplekken. Juist nu klager dit standpunt herhaaldelijk heeft ingenomen, is het niet te volgen waarom hier niet verder onderzoek naar is gedaan. Het is overigens onduidelijk hoe het onderzoek naar de telefoons is verlopen. Dit volgt in ieder geval niet uit het GRIP-rapport van 3 oktober 2022. Hierdoor is het dus niet toetsbaar of wel de conclusie kan worden getrokken dat deze telefoons aan klager toebehoorden. Ook blijkt niet welke berichten aan klager worden verbonden waaruit zou blijken van een dreiging op een persoon.

Daarnaast stelt verweerder dat uit het GRIP-rapport van 11 november 2022 zou volgen dat klager met zijn vriendin zou hebben gesproken over geldstromen waarbij zijn Colombiaanse advocaat betrokken zou zijn en dat dit zou kunnen duiden op witwassen. Klager betwist deze aanname uitdrukkelijk. Praten over geld is niet strafbaar. Evenzo betwist hij de juistheid en volledigheid van het GRIP-rapport van 11 november 2022. In het GRIP-rapport van 13 januari 2023 wordt een opsomming gegeven van vertalingen van telefoongesprekken. Op pagina 6 van het rapport wordt door de tolk opgemerkt dat klager de Spaanse taal onvoldoende beheerst en hij vaak met verkeerde woorden en verkeerde persoonsvormen spreekt. Klager erkent dat hij de Spaanse taal onvoldoende beheerst en hetgeen in het rapport als samenvatting is weergegeven geen juiste weergave en onjuiste interpretatie is van wat er is besproken. Klager heeft tegen zijn vriendin gezegd dat ze de advocaat moet betalen, omdat die man recht heeft op zijn geld. Het is een hele oude man, die wil helemaal niets met corruptie te maken te hebben.

Juist nu verweerder op basis van deze gesprekken een vergaande en ernstige aanname doet, wordt op basis van artikel 64, vierde lid in samenhang met artikel 73, vierde lid van de Penitentiaire beginselenwet verzocht om verweerder op te dragen een volledige schriftelijke uitwerking van de betreffende telefoongesprekken aan klager en ondergetekende te verstrekken, dan wel de opnames van die gesprekken beschikbaar te stellen om uit te luisteren, zodat klager zijn standpunt nader kan onderbouwen en toelichten.

Het is aan verweerder om te motiveren om welke reden er na zo’n tijdsverloop op grond van voorgaande informatie nog steeds zou kunnen worden aangenomen dat er gevaar voor voortgezet crimineel handelen vanuit detentie zou bestaan. Een dergelijke motivering ontbreekt.

Ten aanzien van de d-grond

Verweerder onderbouwt de d-grond kortgezegd met verwijzing naar de leidinggevende rol die klager binnen de organisatie zou hebben. Wederom wordt benadrukt dat klager door de rechtbank niet is veroordeeld voor het leidinggeven aan een organisatie. Het rechtsvermoeden is dan ook niet op klager van toepassing. Zodoende heeft verweerder niet kunnen concluderen dat klager om die reden in de EBI zou moeten worden geplaatst.

In het vonnis van de rechtbank van 27 februari 2024 staat bovendien het volgende:

“In het dossier komt [verdachte] naar voren als iemand die in beginsel niet zit te wachten op een escalatie van het geweld door [medeverdachte 1] . Ook [medeverdachte 2] beschrijft hem als een vredestichter. Desondanks besluit [verdachte] vanaf een bepaald moment mee te doen aan (de voorbereiding van) moordaanslagen. In het zaaksdossier […] heeft hij kennelijk een persoonlijk motief om mee te doen, ingegeven door de omstandigheid dat hij meent dat (handlangers van) [betrokkene 3] hem wil(len) ontvoeren en hij ook zelf de boodschap wil afgeven dat met hem niet te spotten valt.” [ECLI]

Daaruit valt af te leiden dat er op enig moment een persoonlijk motief was. Klager wil helemaal geen onderdeel van het grotere geheel zijn.

Persoonlijke omstandigheden

Klager kan niet meer bellen met zijn familie. Zij moeten naar een huis van bewaring (HVB) om met klager te bellen, maar zijn dochter studeert en loopt stage, dus zij moet daarvoor de hele dag vrij nemen. Als klager brieven schrijft, dan duurt het heel lang voordat deze verzonden worden en als hij brieven ontvangt dan duurt het heel lang voordat deze aan hem worden uitgereikt. Zijn brieven worden gecontroleerd, terwijl er gewoon Nederlandse tekst in staat.

Klager krijgt het fysiek en mentaal steeds zwaarder. Hij mist het menselijke aspect en heeft het gevoel dat hij geen rechten meer heeft. Hoewel vanuit Colombia is aangegeven dat klager niet tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld mocht worden, is dit toch gebeurd. Het is niet eerlijk.

Alternatieven

Herhaald en benadrukt wordt dat er geen nieuwe, relevante informatie is voor de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Dit brengt mee dat redelijkerwijs niet zonder nadere, concrete onderbouwing en een op klager toegespitste belangenafweging kan worden aangenomen dat toepassing van toezichtmaatregelen en/of plaatsing op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) of op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) de genoemde risico’s wederom onvoldoende kunnen beperken. Er is geen sprake geweest van een dergelijke afweging, nu verweerder dezelfde onderbouwing heeft gebruikt als ten tijde van het nemen van de beslissing tot klagers plaatsing in de EBI. De reden dat alleen in de EBI alle contacten van medegedetineerden worden gemonitord, is te algemeen en ziet niet op klagers specifieke situatie. Nergens blijkt uit dat klager de intentie heeft om te communiceren met de buitenwereld op manieren die niet kunnen worden gemonitord door de inrichting.

Daar komt bij dat meerdere medeverdachten op dit moment in een regulier HVB verblijven, althans op de AIT of de BPG-afdeling zijn geplaatst met minder ingrijpende maatregelen dan in de EBI.

Uit de circulaire ‘Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ d.d. 8 juli 2021 volgt dat het uitgangspunt bij het opleggen van (toezicht)maatregelen is dat het gaat om een sluitend en samenhangend pakket van maatregelen. Het systeem van sluitende en samenhangende (toezicht)maatregelen is een minder ingrijpend alternatief dat de door verweerder genoemde maatschappelijke risico’s voldoende ondervangt.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Ten aanzien van de b-grond

De recente gedeeltelijke vrijspraak voor wat betreft het leidinggeven aan een criminele organisatie, laat het bestaan van de in de bestreden beslissing beschreven risico’s onverlet. Voor de b-grond kan overigens ook in het midden blijven welke rol klager binnen de criminele organisatie concreet heeft gehad. Hoewel klager is vrijgesproken voor de verdenking van het mede leidinggeven aan een criminele organisatie, heeft de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen wél bewezen verklaard dat klager een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het professionele moordbedrijf en dat hij een belangrijke gesprekspartner van [naam 1] was en dat hij loyaal aan hem was. De rechtbank heeft geoordeeld dat klager een coördinerende rol heeft gehad bij de voorbereiding en uitvoering van een liquidatie op een persoon en bij de voorbereiding van een liquidatie op een andere persoon.

Blijkens het vonnis van de rechtbank van 27 februari 2024 heeft klager binnen de criminele organisatie deels zijn eigen mensen ingezet voor werkzaamheden als het fotograferen en lokaliseren van de doelwitten, heeft hij automatische vuurwapens aangeschaft en getest en heeft hij gestolen auto’s en safehouses voor de schutters geregeld en gaf hij na een liquidatie, in overleg met [naam 1], gedetailleerde orders over het wegmaken van sporen. In het vonnis staat dat als [naam 1] besloot dat een doelwit geliquideerd moest worden, klager als de schakel in de communicatie fungeerde tussen degenen die de liquidatie moesten uitvoeren en [naam 1]. In het zaaksdossier […] heeft de rechtbank geoordeeld dat klager een persoonlijk motief had om mee te doen bij een liquidatie. Hij komt volgens de rechtbank vanaf medio 2016 het dichtst bij een leidinggevende rol in het zaaksdossier […], waar hij een deel van de organisatie op zich heeft genomen.

Op basis van de inhoud van het hierboven genoemde vonnis, in combinatie met hetgeen in de bestreden beslissing staat vermeld, kan worden geconcludeerd dat klager bij ontvluchting wel degelijk nog altijd een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. In het GRIP-rapport van 28 oktober 2021 staat dat uit onderzoek is gebleken dat [naam 1] en zijn criminele organisatie beschikken over een ‘dodenlijst’ waarop tientallen personen staan. Als een moordopdracht eenmaal is uitgezet, dan wordt deze vaak uitgevoerd. Daarnaast blijkt uit het GRIP-rapport dat rekening moet worden gehouden met vergeldingsacties en wraakscenario’s vanuit rivaliserende criminele groeperingen. Het leidt tot onaanvaardbare risico’s voor de maatschappij als klager, na ontvluchting, doelwit kan worden van eventuele vergeldingsacties die plaatsvinden in de publieke ruimte. Dit scenario is niet ondenkbaar, gelet op de omstandigheid dat hij eerder meende doelwit te zijn van een ontvoering door zijn criminele rivalen, waarop hij vervolgens een moordaanslag intensief heeft aangestuurd.

De rechtbank heeft in het vonnis uitgebreid stilgestaan bij de ongekende maatschappelijke onrust die het onderzoek […] in de samenleving heeft veroorzaakt en het algemeen gevaar voor de openbare orde en de veiligheid van personen waaraan klager, door deelname aan het professionele moordbedrijf, de samenleving heeft blootgesteld.

Uit het GRIP-rapport van 28 november 2023 blijkt dat de informatie uit de eerdere GRIP-rapport en nog steeds relevant is. Daarnaast laat ook de inhoud van het recent gewezen vonnis er geen twijfel over bestaan dat klager ook op dit moment bij ontvluchting nog altijd een onaanvaardbaar risico vormt. Dit risico zal niet snel uitdoven.

De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat uit de destijds beschikbare GRIP-rapporten redelijkerwijs de conclusie kon worden getrokken dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Nu de inhoud van de GRIP-rapporten recentelijk is bekrachtigd door een veroordelend strafvonnis, hoeft er niet te worden getwijfeld aan de stelling dat klager bij ontvluchting nog altijd een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt.

Daarbij komt dat uit het GRIP-rapport van 23 februari 2024 blijkt dat klager in februari 2024 twee keer in een politiecel in ‘de bunker’ heeft verbleven en de naam van een andere gedetineerde die in de EBI verbleef op de muur heeft geschreven met daarbij de woorden ‘SAPO’, ‘SEAAP’ en verrader. Die woorden kunnen duiden op een gevaar voor de andere gedetineerde.

Ten aanzien van de c-grond

In het GRIP-rapport van 3 oktober 2022 staat dat onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) heeft uitgewezen dat de in de cel van klager aangetroffen telefoons wel degelijk in gebruik zijn geweest bij klager tijdens zijn detentie in Colombia. Voorts is van belang dat in het strafvonnis van 27 februari 2024 onder rechtsoverweging 9 staat dat de rechtbank de teruggave van de telefoons aan klager gelast. In dat licht volgt verweerder klagers stelling dat hij niet de eigenaar van de telefoons is niet.

In het GRIP-rapport van 11 november 2022 staat dat het GRIP van het personeel van de PI Vught een verzoek tot onderzoek naar klagers Colombiaanse advocaat heeft ontvangen, omdat klager met hem geprivilegieerd contact wil onderhouden. Uit het GRIP-rapport volgt dat uit de gesprekken tussen klager en zijn vriendin in Colombia is gebleken dat die advocaat contacten heeft met verschillende personen in Colombia die een groot bedrag aan geld van klager beheren. Een van die personen waar (contant) geld is ondergebracht verblijft op dat moment in een gevangenis in de Verenigde Staten. Klager kwalificeert in de gesprekken met zijn vriendin deze contacten als ‘faciliteerders’.

De rechtbank heeft in het vonnis van 27 februari 2024, onder rechtsoverweging 4.6.2.8, vastgesteld dat uit het bewijsmateriaal is gebleken dat klager – ook voordat hij (bewijsbaar) actief mee ging doen met (het voorbereiden van) liquidaties – een prominente rol vervulde in de drugshandel van de organisatie van [naam 1]. 

Toen klager voortvluchtig was, is hij in Zuid-Amerika vermoedelijk verdergegaan in de handel in verdovende middelen. Verder heeft hij tegen zijn Colombiaanse vriendin gezegd dat hij via een advocaat aan (contant) geld kan komen en heeft hij in het verleden volgens de rechtbank een prominente rol vervuld binnen de internationiele drugshandel. Verweerder heeft de omstandigheid dat klager vanuit de EBI geprivilegieerd contact wil onderhouden met de persoon die in Colombia namens hem zijn (contante) geld beheert daarom als zorgelijk mogen aanmerken. Het GRIP heeft in het licht hiervan een negatief advies afgegeven over het contact met de Colombiaanse advocaat.

In het GRIP-rapport van 28 november 2023 wordt gesteld dat de informatie uit voorgaande GRIP-rapporten nog altijd actueel is. Verweerder verwijst verder naar het feit dat klager, toen hij in Colombia gedetineerd was, de mogelijkheid heeft gehad om door middel van anderen de beschikking te krijgen over communicatiemiddelen. Het feit dat op één van de telefoons gebruik werd gemaakt van de applicatie ‘SKY ECC-v2’, en het dus kennelijk de bedoeling was dat opsporingsdiensten niet mee konden lezen met de versleutelde berichten over geld, wapens, verdovende middelen en een dreiging op het leven van een persoon, duidt op zijn minst op een vermoeden dat klager vanuit detentie betrokken is geweest bij ernstig voortgezet crimineel handelen.

De rechtbank benoemt in het vonnis van 27 februari 2024 onder rechtsoverweging 8.3.1 dat klager op geen enkel moment in de strafprocedure inzicht heeft getoond in de ernst van zijn daden en het leed dat hij de slachtoffers en nabestaanden heeft aangedaan. Deze houding van klager laat zien dat hij nog steeds geen afstand heeft willen nemen van het criminele samenwerkingsverband. Dit doet vermoeden dat er nog altijd gevaar bestaat voor ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie.

Ten aanzien van de d-grond

Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing was er nog geen uitspraak gedaan in klagers strafzaak. Klager is in eerste aanleg niet veroordeeld voor het leidinggeven aan een criminele organisatie. Verweerder heeft hierover contact opgenomen met het OM en het OM heeft aangegeven dat het instellen van hoger beroep niet voor de hand lag, omdat aan klager een levenslange gevangenisstraf is opgelegd, maar dat dat niet wil zeggen dat het OM het eens is met het oordeel van de rechtbank over klagers leidinggevende rol.

Subsidiair geldt dat uit het strafvonnis volgt dat klager binnen de criminele organisatie, alsmede bij de voorbereiding en uitvoering van een aantal liquidaties, een coördinerende rol heeft gehad, dat hij intensief betrokken is geraakt bij het moorden, dat hij een belangrijke gesprekspartner was van [naam 1] en loyaal aan hem was en dat hij door dit alles substantieel heeft bijgedragen aan de moordorganisatie. Daarmee is voldaan aan de vereisten van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Ten aanzien van de gevaarzetting die van klager uitgaat, wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen reeds ten aanzien van de b-grond is overwogen. Klager vormt een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen.

Alternatieven

De noodzaak van het verlengen van klagers verblijf in de EBI wordt bekrachtigd door de recente uitspraak van de rechtbank, waarin wettig en overtuigend bewezen is verklaard dat hij een ‘substantiële bijdrage’ heeft geleverd aan de ‘professionele moordorganisatie’ van [naam 1], en waarin is overwogen dat alleen het opleggen van een levenslange gevangenisstraf passend is om al het leed te vergelden. De onaanvaardbare maatschappelijke risico’s die van klager uitgaan kunnen alleen in de EBI voldoende beheersbaar worden gehouden. Het is immers uitsluitend in de EBI mogelijk om zowel de contacten van klager met de buitenwereld, als die van zijn medegedetineerden met de buitenwereld volledig te monitoren.

Het verblijf binnen een (normaal beveiligde) inrichting met een gemeenschapsregime, zoals de AIT, biedt deze mogelijkheid niet. Binnen de AIT krijgen niet alle gedetineerden extra beperkende toezichtmaatregelen opgelegd. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat klager medegedetineerden kan inzetten om contact te onderhouden met de buitenwereld, met alle gevolgen van dien. Dat klager volgens zijn advocaat niet de intentie heeft om contact met de buitenwereld te onderhouden doet daar, wat daar ook van zij, niet aan af. Ook op een BPG-afdeling worden, net zoals op de AIT, niet alle contacten van alle medegedetineerden met de buitenwereld gecontroleerd.

 

3. De beoordeling

De regelgeving

De EBI is aangewezen als HVB en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van een vermoeden van algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen, wegens levensbedreigend of anderszins zeer ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie; of

d.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking, de aard van het misdrijf of de misdrijven waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven zouden zijn gepleegd of zijn gepleegd of de persoonlijkheid van de gedetineerde.

Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een algemeen gevaar, zoals bedoeld in het eerste lid, onder d, in ieder geval aangenomen indien de gedetineerde wordt verdacht van of is veroordeeld wegens deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld terwijl de gedetineerde volgens de verdenking of veroordeling van die organisatie als oprichter, leider of bestuurder, als bedoeld in artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, moet worden aangemerkt.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke twaalf maanden daarna.

In artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling staat dat onder ‘maatschappelijk risico’ wordt verstaan: het risico dat de gedetineerde vormt voor de maatschappij, in termen van maatschappelijke onrust, algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen en de orde en de veiligheid binnen de inrichting.

In artikel 1, aanhef en onder o, van de Regeling staat dat onder ‘voortgezet crimineel handelen’ wordt verstaan: handelen van een gedetineerde dat is gericht op:

-    het voortzetten van dan wel deelnemen aan een samenwerkingsverband dat het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft;

-    het ongeoorloofd beïnvloeden van het eigen dan wel van een ander strafproces; of

-    het anderszins begaan van ernstige misdrijven.

Opmerking vooraf

Voor zover namens klager wordt verzocht om een volledige schriftelijke uitwerking van de telefoongesprekken tussen klager en zijn vriendin, dan wel de opnames van die gesprekken, wijst de beroepscommissie dit verzoek af. De precieze inhoud van die gesprekken is namelijk niet van belang voor de beoordeling van het beroep. 

Klagers situatie

Klager is sinds 7 december 2021 gedetineerd. Hij verblijft sinds 16 december 2021 in de EBI. Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Verweerder heeft klagers verblijf in de EBI verlengd, op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, c en d, van de Regeling (hierna: de b-grond, c-grond en d-grond).

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager voldoet aan de b-grond, c-grond en d-grond. De beroepscommissie zal dit oordeel hieronder onderbouwen. Daartoe zullen voornoemde gronden achtereenvolgens worden besproken.

Ten aanzien van de b-grond

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor deelneming aan een criminele organisatie, voortgezette handeling van het medeplegen van voorbereiding van moord en het medeplegen van moord, medeplegen van voorbereiding van moord, meermalen gepleegd, medeplegen van poging tot moord en medeplichtigheid aan moord.

In het GRIP-rapport van 28 november 2023 staat dat de informatie uit eerdere GRIP-rapporten nog steeds relevant is. Hoewel klager niet is veroordeeld voor het leidinggeven aan een criminele organisatie (terwijl in eerdere GRIP-rapporten klagers rol wel op die manier werd beschreven), is de beroepscommissie van oordeel dat de informatie uit die GRIP-rapporten voor het ovierge en in de kern nog steeds relevant is.

Zo staat in het GRIP-rapport van 28 oktober 2021 dat het onderzoeksteam ervan overtuigd is dat er nog steeds personen zijn die de criminele activiteiten van de criminele organisatie, al dan niet vanuit het buitenland, voortzetten en daarbij over voldoende geld, macht en middelen beschikken. Daarin staat verder dat de proceshouding van alle verdachten in het onderzoek […] geen aanleiding geeft om aan te nemen dat deze personen, bij eventuele vrijlating, zullen afzien van voortgezet crimineel handelen, waarbij extreem geweld gevreesd wordt. Daar komt bij dat in het vonnis van de rechtbank staat dat klager op geen enkel moment in de strafprocedure inzicht heeft getoond in de ernst van zijn daden of het leed dat hij de slachtoffers en nabestaanden heeft aangedaan [ECLI].

Uit het GRIP-rapport van 8 december 2021 volgt daarnaast dat het OM er rekening mee houdt dat er een dreiging uitgaat naar klager.

De beroepscommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is. De informatie waarop dit is gebaseerd is voldoende actueel, betrouwbaar en concreet.

Ten aanzien van de c-grond

Er is voldaan aan de c-grond wanneer er sprake is van een vermoeden van voorgezet crimineel handelen vanuit detentie. De c-grond kan worden aangewend op preventieve gronden, dus bij een vermoeden van (in de zin van: vrees voor) voorgezet crimineel handelen vanuit detentie (zie nader RSJ 19 juni 2023, 23/32024/GB).

Uit het GRIP-rapport van 3 oktober 2022 komt naar voren dat is vastgesteld dat in elk geval twee van de drie aangetroffen telefoons op klagers cel in Colombia aan hem toebehoorden. Op één van die telefoons zijn afbeeldingen aangetroffen van banktransacties, vuurwapens, geld, vermoedelijk verdovende middelen en documenten op naam van klager. Ook stonden er foto’s op van klagers celruimte. Op de andere telefoon was de applicatie ‘SKY ECC-v2’ geïnstalleerd. Daarmee kan op versleutelde wijze worden gecommuniceerd tussen de gebruikers van die applicatie. Er zijn daarmee berichten uitgewisseld over onder andere het […]-proces. Daarnaast zijn er berichten aangetroffen waaruit blijkt van een dreiging op het leven van een persoon. Verder zijn er afbeeldingen van vrachtbrieven, containers, blokken verdovende middelen en een geldbiljet aangetroffen, die kunnen duiden op de handel in verdovende middelen.

De beroepscommissie is, net zoals in RSJ 19 juni 2023, 23/32154/GB, van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat klager zich in Colombia heeft beziggehouden met voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. Daar komt nu bij dat uit het vonnis van de rechtbank blijkt dat de gevonden telefoons wel degelijk aan klager toebehoren, nu de rechtbank de teruggave van telefoons aan klager heeft gelast [ECLI].

In dit verband leiden de pogingen die klager doet om geprivilegieerd contact te krijgen met een Colombiaanse advocaat tot zorgen. De beroepscommissie verwijst hiervoor naar het GRIP-rapport van 11 november 2022. Uit de telefoongesprekken met zijn vriendin komt immers naar voren dat deze advocaat bevriend is met contacten van klager en dat die kan zorgdragen voor uitbetaling van tegoeden die door die contacten voor klager beheerd worden. Een van die contacten zou inmiddels gedetineerd zijn in de Verenigde Staten. Ook dit duidt mogelijk op voortgezet crimineel handelen vanuit detentie.

Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen aannemen dat er ten aanzien van klager op dit moment nog een vrees voor voortgezet crimineel handelen vanuit detentie bestaat. De informatie waarop dit is gebaseerd is voldoende actueel, betrouwbaar en concreet.

Ten aanzien van de d-grond

Het gaat bij de toepassing van de d-grond om de algemene gevaarzetting en dreiging die van de rol van een gedetineerde in een crimineel netwerk uitgaat (Stcrt. 2022, 33928). Volgens deze bepaling kan de gevaarzetting worden opgemaakt uit:

-    de aard van het misdrijf waarvan de gedetineerde is verdacht of waarvoor hij is veroordeeld;

-    de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven (zouden) zijn gepleegd; of

-    de persoonlijkheid van de gedetineerde.

De beroepscommissie stelt vast dat in klagers situatie geen sprake meer is van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van de Regeling. Klager is namelijk in eerste aanleg niet veroordeeld als leider, bestuurder of oprichter van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en het OM heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 februari 2024. Dit is evenwel geen vereiste om de d-grond ten grondslag te kunnen leggen aan de plaatsing van een gedetineerde in de EBI. Wel dient in dat geval de gevaarzetting met andere feiten en omstandigheden te worden onderbouwd.

Uit het vonnis van de rechtbank komt naar voren dat de criminele organisatie zich op professionele wijze bezighield met moorden. Liquidaties werden goed voorbereid en soms werden daar technische hulpmiddelen bij gebruikt. De organisatie had mensen tot haar beschikking om goederen (wapens, geld, auto’s) te halen of te brengen en diegenen die meehielpen werden betaald. Ook werd gebruikgemaakt van corrupte ambtenaren om informatie te krijgen [ECLI]. De rechtbank kan niet vaststellen dat klager een rol als leider van de organisatie vervulde. Dat betekent volgens de rechtbank echter niet dat hij er geen deel van uitmaakt en ook niet dat hij geen weet heeft van of niet zijdelings betrokken is bij het geweld dat door de organisatie wordt gepleegd [ECLI]. Bovendien staat in het vonnis dat klager binnen de criminele organisatie alsmede bij de voorbereiding en uitvoering van een aantal liquidaties  een coördinerende rol heeft gehad, dat hij een belangrijke gesprekpartner was van de leider van de criminele organisatie, dat hij loyaal aan hem was en dat hij door dit alles substantieel heeft bijgedragen  aan de moordorganisatie [ECLI].

Gelet op de aard en ernst van de misdrijven waarvoor klager in eerste aanleg is veroordeeld, in combinatie met de coördinerende rol die klager als deelnemer aan de criminele organisatie heeft ingenomen en de daaruit voortvloeiende dreiging, is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder de d-grond in redelijkheid heeft mogen aannemen. De informatie waarop dit is gebaseerd is voldoende actueel, betrouwbaar en concreet.

Geen strijd met het EVRM

Op grond van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM is inmenging in het privé-, familie- en gezinsleven toegestaan, voor zover die bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Daarvan is in dit geval sprake.

Fysiek en mentaal welbevinden in de EBI

De beroepscommissie begrijpt dat het verblijf in de EBI klager zwaar valt. In dat kader geldt echter dat verweerder het belang om klager in de EBI te plaatsen zwaarder heeft mogen laten wegen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager voldoet aan de b-grond, c-grond en d-grond. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht ook voldoende aannemelijk dat toepassing van GVM- of andere toezichtmaatregelen (bij plaatsing van klager in een minder beveiligde inrichting) de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kan beperken. De bestreden beslissing voldoet daarmee ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.Deze uitspraak is op 1 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. R. Raat en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

 voorzitter

Naar boven