Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/37148/GA, 28 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/37148/GA

    

Betreft  [klager]

Datum  28 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de stelselmatigheid van celinspecties, waarbij niet altijd een lijst met aangetroffen goederen wordt achtergelaten.

De beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 3 november 2023 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (S-2023-398). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie De Schie (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager beklaagt zich tegen het stelselmatig uitvoeren van celinspecties. Hij ondervindt hier veel last van. Klagers cel wordt telkens geselecteerd, terwijl het een willekeurige inspectie zou zijn. Ook klaagt hij erover dat hierbij niet altijd een formulier met aangetroffen goederen wordt achtergelaten na afloop van de celinspectie.

Klager heeft geen beschikking over de gegevens van eerdere celinspecties. De inrichting beschikt daar wel over en kan worden verzocht om deze over te dragen. Het handelen en nalaten van het personeel in het kader van de uitoefening van diens taak wordt gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag openstaat.

De stelselmatige celinspectie vormt een inbreuk op klagers persoonlijke levenssfeer en is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Uit de beslissing kan niet worden afgeleid dat de proportionaliteit en subsidiariteit zijn getoetst. Klager verwijst naar RSJ 26 augustus 2022, 21/22332/GA en RSJ 31 januari 2018, 17/2693/GA.

Om discussie te voorkomen over verdwenen goederen, is het noodzakelijk om een lijst met aangetroffen goederen achter te laten. Zonder lijst kan een gedetineerde niet aantonen dat er spullen zijn verdwenen of vernietigd.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur herhaalt wat hij heeft aangevoerd in het verweerschrift in beklag en tijdens de beklagzitting en voert aanvullend het volgende aan.

Klager heeft geen data genoemd waarop celinspecties zouden hebben plaatsgevonden. Hij heeft slechts één datum genoemd en daarmee is het klaagschrift onvoldoende nauwkeurig. De directeur verwijst naar RSJ 1 september 2023, 22/29126/GA.

Klager is in de maanden voorafgaand aan het klaagschrift hooguit twee keer onderworpen aan een celinspectie. Naast deze geregistreerde celinspecties, is de directeur op grond van artikel 34, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bevoegd om de verblijfsruimte van gedetineerden dagelijks te controleren op onder andere hygiëne en netheid. Het is onvoldoende aannemelijk dat er sprake zou zijn van stelstelmatige celinspecties. De celinspecties zijn niet voorbijgegaan aan het beoogde doel, het handhaven van de orde en rust in de inrichting. Van klager kan verwacht worden dat hij zelf aangeeft wanneer en hoe celinspecties overlast gaven.

 

3. De beoordeling

Relevante wet- en regelgeving

Artikel 34 van de Pbw:

1.  De directeur is bevoegd de verblijfsruimte van een gedetineerde op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn te onderzoeken:

a.  indien dit onderzoek plaatsvindt in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de verblijfsruimten van gedetineerden;

b.  indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.

2.  Artikel 29, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3.  De directeur is bevoegd de verblijfsruimte van een gedetineerde te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen waarop vermoedelijk celmateriaal van de gedetineerde aanwezig is en deze voorwerpen in beslag te nemen, indien de officier van justitie hem op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden een opdracht tot het in beslag nemen van deze voorwerpen heeft gegeven.

Artikel 29, vijfde lid, van de Pbw:

Indien bij een onderzoek aan het lichaam of de kleding voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de gedetineerde mogen zijn, en voor zover het onderzoek betrekking heeft op de openingen of holten van het lichaam van de gedetineerde, deze voorwerpen zonder het gebruik van hulpmiddelen daaruit kunnen worden verwijderd, is de directeur bevoegd deze in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde op diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de gedetineerde worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Ontvankelijkheid van klager in zijn beklag

De beroepscommissie overweegt allereerst dat een celinspectie een beslissing van de directeur is. Tegen een beslissing tot het doen van een celinspectie (en de wijze van tenuitvoerlegging daarvan) kan worden geklaagd op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Bij een beklag tegen een beslissing is een structureel karakter geen vereiste voor ontvankelijkheid in het beklag. Anders dan de directeur in beklag stelt, is klagers beklag echter niet gericht tegen de celinspectie op 10 juli 2023.

Het klaagschrift van 17 juli 2023 is gericht tegen de stelselmatigheid van celinspecties, waarbij niet altijd een lijst met aangetroffen goederen wordt achtergelaten. Dat kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76). Als voldoende belang bij het beklag ontbreekt – wat dus losstaat van de vraag of het feitelijk klopt wat de gedetineerde heeft gesteld – dan moet de gedetineerde niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.

Volgens klager wordt zijn cel stelselmatig uitgekozen bij celinspecties. Dat zorgt ervoor dat zijn cel meerdere malen per maand wordt gecontroleerd, de laatste keer op 10 juli 2023, waarbij het personeel volgens klager niet altijd een lijst met aangetroffen goederen achterlaat. Klager heeft één datum en een periode aangeduid waarin de fouten zich eerder hebben voorgedaan en daarmee is het beklag, in de specifieke omstandigheden van dit geval, voldoende nauwkeurig (vergelijk RSJ 1 september 2023, 22/29126/GA).

In de door klager gestelde omstandigheden, zou zijn beklag een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kunnen zijn. Daarom heeft klager voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag. Om proceseconomische redenen zal zij zelf inhoudelijk op het beklag beslissen.

Inhoudelijke beoordeling

Volgens klager werd hij meerdere malen per maand onderworpen aan een celinspectie. Hij stelt dat hij specifiek wordt uitgekozen voor ‘willekeurige celinspecties’ en hij meent dat de stelselmatige celinspecties inbreuk vormen op zijn persoonlijke levenssfeer (artikel 8 van het EVRM).

Volgens de directeur wordt klager minstens één keer per maand onderworpen aan een uitgebreide celinspectie, vanwege de maatregel die is opgelegd in verband met zijn status als gedetineerde met een vlucht- en/of maatschappelijk risico. Daarnaast kunnen celinspecties willekeurig of ‘op vermoeden’ worden uitgevoerd. Volgens de directeur blijkt uit het systeem dat klager in de maanden voorafgaand aan de indiening van het klaagschrift hooguit twee keer per maand is onderworpen aan een (geregistreerde) celinspectie. Daarnaast wijst de directeur op de bevoegdheid om klagers verblijfsruimte dagelijks te controleren op hygiëne en netheid.

In de gegeven omstandigheden is de frequentie van celinspecties, zoals deze naar voren komt uit de inlichtingen van de directeur, naar het oordeel van de beroepscommissie niet stelselmatig. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de frequentie van de celinspecties niet willekeurig zou geschieden. Ook is niet gebleken van strijd met artikel 8 van het EVRM.

Bij het voorgaande stelt klager dat in het kader van de celinspecties niet altijd een lijst met aangetroffen goederen wordt achtergelaten. De directeur stelt dat in de regel een lijst wordt achtergelaten. Als dat niet is gebeurd, dient klager hiervan een melding te maken zodat dit geregistreerd kan worden. Uit de systemen van de inrichting blijkt niet dat klager dat heeft gedaan. Naar het oordeel van de beroepscommissie is het, gelet op deze omstandigheden, onvoldoende aannemelijk geworden dat bij de celinspecties geen lijst met aangetroffen goederen is achtergelaten.

Gelet op het voorgaande is het onvoldoende aannemelijk geworden dat de directeur structureel en in belangrijke mate is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. Daarom moet het beklag ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 28 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven