Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38841/GA, 23 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/38841/GA

       

Betreft  [klager]

Datum  23 april 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 30 januari 2024 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. J.W. Heemskerk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager (via een tolk Syrisch-Arabisch), zijn raadsman en een juridisch medewerker bij het PPC van de PI Vught, gehoord op de zitting van 5 april 2024 in de PI Vught.

Een van de leden van de beroepscommissie, mr.drs. F.M.J. Bruggeman, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en wat ter zitting is besproken. De voorzitter heeft dit ter zitting medegedeeld.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De kans op terugval in psychose is gering. Klager is stabiel en heeft geen psychose. De onafhankelijk psychiater geeft ook aan dat klager een vriendelijke en coöperatieve indruk maakt, zonder aanwezigheid van evidente psychotische symptomatologie. Bij klager is eerder a-dwangbehandeling toegepast. De onafhankelijk psychiater heeft destijds in dat kader geschreven dat klager voorkomend en redelijk overkwam ten tijde van het gesprek. Op dat moment was klager veertig dagen gestopt met het gebruik van antipsychoticum en volgens de onafhankelijk psychiater (nog) niet gedecompenseerd. Nu klager destijds al geruime tijd gestopt was met medicatie en er nog geen sprake was van decompensatie, ligt het niet in de lijn der verwachting dat klager (geestelijk) gezien snel zal ontregelen en een gevaar voor anderen zal vormen, als hij stopt met het innemen van medicatie.

Op dit moment neemt klager zijn medicatie vrijwillig in (in pilvorm). Daarom is het toepassen van a-dwangbehandeling – als stok achter de deur – niet noodzakelijk. Dat klager misschien in de toekomst wil stoppen met de vrijwillige behandeling maakt dit niet anders. Als hij toch besluit om op enig moment te stoppen met het innemen van medicatie, dan zal op dat moment pas mogen worden bekeken wat de stand van zaken is en niet eerder.

Verder heeft de directeur niet onderbouwd waarom de maximale termijn van dwang-behandeling is opgelegd en niet kan worden volstaan met een minder lange periode. De psychiaters hebben dit evenmin gemotiveerd. Daarnaast ondervindt klager bijwerkingen van de medicatie, ook als dit met een lagere dosis wordt toegediend. Hij heeft trillende handen en zijn gewicht is toegenomen. Klager wil dat de a-dwangbehandeling stopt. Hij wil het niet, maar het moet. Zijn lichaam en hoofd zijn van hemzelf.

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar de bestreden beslissing en daarnaast naar de adviezen van de behandelend psychiater en de onafhankelijke psychiater. Het aanwezige gevaar volgt duidelijk uit het dossier. De door de raadsman genoemde citaten uit deze adviezen zijn uit hun context gehaald. Beide psychiaters geven in hun adviezen aan dat er grote risico’s bestaan als klager met de medicatie stopt en dat er een aannemelijk risico bestaat dat klager zal stoppen met de medicatie als er geen dwangmaatregel is opgelegd. Klager geeft zelf ook niet volmondig aan dat hij voor langere tijd de voorgeschreven medicatie vrijwillig zal blijven innemen, als hier geen dwang achter zit. De door klager ervaren bijwerkingen zijn met de psychiater besproken, waarna de medicatiedosis is verlaagd.

Het toestandsbeeld van klager is nu stabiel. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen van psychotische symptomen en het daaruit voortkomende gevaar. De medicatie heeft dus het gewenste effect. In maart 2024 is klager gestart met psycho-educatie. Als er voldoende vertrouwen bestaat, zal de dwangbehandeling worden beëindigd. Dat heeft uiteindelijk altijd de voorkeur.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft onderzocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Volgens de psychiaters is bij klager sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en kan inmiddels gesproken worden van schizofrenie, vanwege meerdere psychotische episodes in detentie die hebben geleid tot meerdere ernstige agressie-incidenten.

De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die psychische stoornis gevaar veroorzaakt en dat zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Bij klager is sprake van een ernstige en chronische psychotische kwetsbaarheid. Dit volgt uit de omstandigheden waaronder hij de betreffende (zeer ernstige) indexdelicten heeft gepleegd en zijn detentieverloop sinds eind 2017, zoals dit in het dossier is beschreven. Samenvattend kan worden vastgesteld dat tijdens zijn detentie zich regelmatig psychotische ontregelingen hebben voorgedaan. Dit heeft een aantal keer geleid tot (zeer) ernstige agressie-incidenten (het prikken met een pen in een vogel in 2019 en het steken met een pen in de hals van een personeelslid in 2020). Ook is te zien dat klagers toestandsbeeld stabiliseerde op de momenten dat hij zijn medicatie voor langere tijd consequent innam. Dit maakte het enkele keren mogelijk dat hij naar een regulier gevangenisregime kon worden overgeplaatst. Tegelijkertijd is het ook zo dat klager regelmatig zijn medicatie weigerde in te nemen, wat dan opnieuw leidde tot een terugval in zijn psychose en een groot risico op lichamelijk of psychisch letsel dan wel op het overlijden van anderen.

Klagers raadsman wijst erop dat klager ten tijde van de bestreden beslissing zijn medicatie vrijwillig innam en dat klagers toestandsbeeld nu stabiel is. De beroepscommissie leest tegelijkertijd dat klager tijdens een gesprek op 9 januari 2024 met zijn behandelend psychiater aangeeft open te staan voor medicatie in tabletvorm, maar ook dat hij met de medicatie wil stoppen vanwege onder andere de bijwerkingen die hij ervaart. Verder noemt de behandelend psychiater dat klager nog steeds een zeer beperkt ziektebesef heeft. Ook blijkt uit het hierop volgende gesprek met de verpleegkundig specialist dat het lastig is om met klager afspraken te maken over de onderhoudsdosering en de startdatum van de orale medicatie, omdat hij niet bereid is om adviezen daarover op te volgen. Ter zitting geeft klager aan dat hij geen medicatie wil innemen, maar dat doet omdat het moet.

Gezien dit alles en de hierboven beschreven voorgeschiedenis, acht de beroepscommissie de a-dwangbehandeling een proportioneel middel om het vanuit de stoornis voortkomende gevaar te verminderen. De hierbij gekozen duur van drie maanden is niet onredelijk. Het is niet ondenkbaar dat klager toch stopt met zijn medicatie of op eigen inzicht een bepaalde dosering wil innemen, waardoor hij snel kan decompenseren. Volgens de psychiaters is in klagers situatie een levenslange behandeling middels een antipsychoticum geïndiceerd. De bij¬werkingen die klager ervaart zijn erg vervelend, maar zijn voorgeschiedenis laat zien dat zijn toestandsbeeld stabiliseert en dat hij zonder psychotische symptomen functioneert als hij medicamenteus wordt behandeld. De a-dwangbehandeling kan worden beëindigd als hij de geadviseerde medicatie(dosering) voldoende trouw inneemt.

De beroepscommissie acht het, in het licht van het voorgaande, voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 23 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr.drs. F.M.J. Bruggeman en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven