Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/31256/GA, 23 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/31256/GA
    
            
Betreft    […]
Datum    23 mei 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[…] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen gedragingen van een medewerker van de inrichting, te weten het foutief vertalen van een gesprek met de directeur en het onheus bejegenen van klager.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 
20 december 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (AE 2022/1269). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. D. Gürses, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Klager kon niet in de gelegenheid worden gesteld om zijn standpunt (nader) toe te lichten, omdat van hem geen adres bekend is. 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager meent dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De bewuste medewerker is door de directeur gevraagd om te tolken en zodoende waren de medewerker en de directeur bezig met de uitoefening van hun taak. Het gedrag van de medewerker is niet alleen discriminatoir maar ook racistisch en nationalistisch getint. Klager voelde zich niet alleen onheus bejegend omdat zijn klacht opzettelijk niet op de juiste manier werd vertaald, maar voelde zich ook bedreigd door de medewerker. Klager voelt zich niet veilig, de medewerker stookt andere gedetineerden tegen hem op door te zeggen dat klager een Koerd en dus een terrorist is. Dat is beklagwaardig.

De beklagrechter heeft geen feitelijkheden beschreven en niet duidelijk gemaakt om welke bejegening van de medewerker het gaat. Het lijkt op een standaardafdoening. De beklagrechter heeft bovendien uitspraak gedaan op 20 december 2022, terwijl klager op 14 december 2022 een brief heeft ontvangen dat een advocaat zich binnen veertien dagen zou kunnen stellen.   

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om bij gegrondverklaring van het beroep de proceskosten te vergoeden.

Standpunt van de directeur
De directeur heeft kenbaar gemaakt dat hij geen nadere opmerkingen heeft naar aanleiding van de uitspraak van de beklagrechter. 


    
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Voor zover wordt geklaagd over de procedure bij de beklagrechter is dat voor de behandeling van het beroep niet relevant, omdat het beklag in beroep opnieuw wordt beoordeeld. De beroepscommissie gaat daaraan voorbij. 

Uit de stukken leidt de beroepscommissie af dat klagers klacht enerzijds ziet op het onjuist vertalen door een medewerker bij het tolken van een gesprek tussen hem en de directeur in het kader van het afhandelen van een schriftelijk verslag. Anderzijds zou diezelfde medewerker klager onheus hebben bejegend, racistisch hebben behandeld en hebben bedreigd.

Onjuist vertalen bij hoorgesprek
Volgens klager was sprake van foutief vertalen door een medewerker bij een hoorgesprek met de directeur. De beroepscommissie leidt daaruit af dat klager feitelijk opkomt tegen een vermeend vormverzuim; hij stelt niet goed te zijn gehoord voorafgaand aan het opleggen van een disciplinaire straf. Tegen vormverzuimen staat geen afzonderlijk beklag open (vergelijk RSJ 16 februari 2024, 21/22388/GA, 21/22389/GA, 21/22390/GA en 21/22391/GA). Indien klager het niet eens is met de manier waarop het horen heeft plaatsgevonden, kan hij dat aan de orde stellen bij een beklag tegen het opleggen van de disciplinaire straf. In het kader van die beslissing kan het hoorgesprek dan worden beoordeeld. Uit wat klager naar voren heeft gebracht, kan niet worden afgeleid dat het zijn bedoeling is geweest op te komen tegen de disciplinaire straf.

Bejegening 
Het (vermeend) onheus bejegenen van klager door de medewerker, door hem op enig moment racistisch te benaderen en te bedreigen, is geen beslissing van de directeur en zou ook geen structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kunnen zijn. Het gaat hier om bejegening (eerder werd dergelijk handelen ook wel ‘puur feitelijk handelen’ genoemd). Daartegen kan volgens vaste jurisprudentie niet worden geklaagd. 

Conclusie 
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk in zijn beklag heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

Naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsman om de proceskosten te vergoeden (hoewel het beroep dus niet gegrond wordt verklaard), overweegt de beroepscommissie dat de Penitentiaire beginselenwet een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.


Deze uitspraak is op 23 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven