Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36894/GM, 30 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:30-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/36894/GM

               

Betreft  [Klager]

Datum  30 april 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de PI Veenhuizen, locatie Norgerhaven (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat dat hij niet adequaat aan zijn knieklachten is geholpen.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, gehoord op de (digitale) zitting van 21 maart 2024. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. […] was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur staat dat de medisch adviseur klagers frustratie omdat het allemaal voor hem wat lang heeft geduurd, begrijpt. Hiermee wordt min of meer door de medisch adviseur bevestigd dat het te lang heeft geduurd voordat klager adequaat is geholpen aan zijn knieklachten. Het alleen aanbieden van fysiotherapie is niet voldoende. Klager had veel eerder naar het ziekenhuis gestuurd moeten worden voor een MRI-scan. Een arts – dus ook de inrichtingsarts – kan niet van de buitenkant beoordelen of er binnenin de knie iets mis is. Er had onderzoek binnenin het lichaam moeten plaatsvinden. Medegedetineerden die klachten hebben worden doorgaans binnen twee weken naar het ziekenhuis gestuurd, terwijl klager maanden heeft moeten wachten. Aan klager is ook pijnmedicatie voorgeschreven. Dit is niet voldoende, omdat pijnmedicatie alleen ziet op de pijnbestrijding. De medicatie verhelpt klagers knieklachten niet.

Standpunt van de inrichtingsarts

De knieklachten begonnen in mei 2023. In eerste instantie kreeg klager pijnmedicatie en krukken, gevolgd door een verwijzing naar de fysiotherapeut. De klachten verbeterden, maar waren in augustus 2023 nog niet voorbij. De fysiotherapeut heeft de inrichtingsarts vervolgens verzocht om verder onderzoek te laten doen. Er heeft vervolgens een verwijzing plaatsgevonden en er is een MRI-scan gemaakt. Zoals de chirurg na de MRI aan klager heeft uitgelegd, is het letsel aan de knie minimaal en stelt de chirurg fysiotherapie en pijnstilling in de vorm van paracetamol voor. Tussen 21 februari 2023 en 18 oktober 2023 heeft klager al tien keer de fysiotherapeut bezocht. Paracetamol ‘zo nodig’ is altijd op de teamkamer verkrijgbaar. Een ‘instant genezing’ is niet realistisch. De medische dienst kijkt welke werkzaamheden iemand kan verrichten. Klager is ingedeeld voor de dagbesteding. Het is aan klager om daar gebruik van te maken.

 

3. De beoordeling

In reactie op het beroepschrift van klager is uiteengezet welk beleid is gevoerd ten aanzien van klagers knieklachten. Dit beleid bestond uit – kort gezegd – het aanbieden van pijnmedicatie en krukken en vervolgens het doorsturen van klager naar de fysiotherapeut. Vervolgens heeft de fysiotherapeut de inrichtingsarts verzocht om verder onderzoek te doen en klager is daarop doorgestuurd naar het ziekenhuis voor het maken van een MRI-scan. De beroepscommissie is van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is en dat het (dus) niet te lang heeft geduurd voordat van klagers knie een MRI-scan is gemaakt. De beroepscommissie merkt daarbij op – als reactie op het standpunt van de raadsman ter zitting – dat een MRI-scan in het begin doorgaans geen toegevoegde waarde heeft. Het ingezette beleid van de inrichtingsarts – het voorschrijven van pijnmedicatie en het aanbieden van fysiotherapie – zal gevolgd moeten worden bij het type knieklachten waar klager last van heeft.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 30 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven