Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36754/GM, 30 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:30-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/36754/GM

          

Betreft  [Klager]

Datum  30 april 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de PI Veenhuizen, locatie Norgerhaven (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet adequaat is behandeld aan zijn hoofd, waarin zich een kogel bevond waardoor hij hoofdpijn had.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager gehoord op de (digitale) zitting van 21 maart 2024. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. […] was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is in juni 2023 op hardhandige wijze in de isoleercel geplaatst. In de isoleercel kreeg hij last van hoofdpijn. Hij meldde dat dit kwam door een  kogel in zijn hoofd. De kogel is daar gekomen door het afvuren van een vuurwapen. Klager is in de isoleercel bezocht door een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft hem desgevraagd een paracetamol overhandigd. Klager maakte zich echter zorgen over de kogel. Hij had voordien geen hoofdpijn op de plek waar de kogel zat. Klager denkt dat hij tijdens de intake al had aangegeven dat er een kogel zat, maar ook dat hij daar op dat moment geen last van had. Inmiddels is de kogel verwijderd door een chirurg. Dat is gebeurd in december 2023. De hoofdpijn op die plek is weg.

Klager is vanwege de kogel niet eerder bij een arts geweest, omdat hij geen aandacht wilde van de politie. Klager was in de veronderstelling dat de (huis)arts daarover vragen zou stellen en dit zou doorspelen aan de politie. Een vriendin van klager is verpleegkundige. Haar beoordeling was dat zolang klager geen last ervan had, hij niet naar een arts hoefde te gaan.

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager is op 20 juni 2023 door een verpleegkundige gezien in een isoleercel, niet vanwege een sprekersbriefje, maar vanwege het protocol dat elke in de isoleercel verblijvende gedetineerde elke dag bezocht wordt door de medische dienst. Klager gaf toen aan hoofdpijn te hebben door een kogel in zijn hoofd. Met name bij warm weer ervoer hij hoofdpijn en hij vroeg hiervoor paracetamol. Dit is ook voorgeschreven.

Klager vroeg op dat moment niet om verder onderzoek. Hij zat al langere tijd in de inrichting en was niet eerder met deze klachten gekomen. Op 22 augustus 2023 vulde klager voor het eerst een sprekersbriefje in waarin stond dat hij graag nader onderzoek wilde naar de kogel die al jaren in zijn hoofd zat. Klager is toen op 29 augustus 2023 gezien door de inrichtingsarts en meteen doorverwezen naar de neuroloog. Klager heeft inmiddels een röntgenfoto gehad en het consult bij de neuroloog is afgesloten.

In juni 2023 had de inrichtingsarts op de hoogte gebracht moeten worden van klagers situatie, maar dat is niet gebeurd. Klager had in die periode echter geen hulpvraag. In de bezoeken daarna kwamen de hoofdpijnklachten niet meer ter sprake. Toen klager wel met een hulpvraag kwam, is hier adequaat op gereageerd.

In juni 2023 was er geen spoed voor nader onderzoek. In augustus 2023 is gevraagd om medisch onderzoek en daar is adequaat op gereageerd. Inmiddels zijn alle onderzoeken afgerond.

 

3. De beoordeling

Uit het medisch dossier volgt dat klager op 21 juni 2023 is bezocht door een verpleegkundige. Klager verbleef toen in een isoleercel. Klager heeft tegen de verpleegkundige gezegd dat hij hoofdpijn had en dat dit – volgens klager – wordt veroorzaakt door een kogel in zijn hoofd. Hoewel klager op dat moment enkel om een paracetamol vroeg, is de beroepscommissie van oordeel dat de verpleegkundige naar aanleiding van de opmerking van klager de inrichtingsarts had moeten informeren over de omstandigheden van klager. Dit wordt ook in beroep – als reactie op het beroepschrift – erkend. De inrichtingsarts kan dan het beleid verder bepalen. Dat klager in de tussentijd zich niet heeft gemeld met hoofdpijnklachten, leidt niet tot een ander oordeel.

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €100,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.

 

Deze uitspraak is op 30 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven