Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34870/GB, 3 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/34870/GB
    
            
Betreft    [klager]
Datum    3 april 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP). 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 13 juli 2023 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. P.T.P. van der Made, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het feit dat een gedetineerde in zijn strafzaak ontkent, kan niet zonder meer in de weg staan aan detentiefasering. Ook het enkel niet kunnen inschatten van het recidiverisico kan niet in de weg staan aan detentiefasering. Klager erkent dat het eerder tijdens elektronische monitoring niet goed is gegaan. Het uitgangspunt moet zijn dat iemand niet op een enkele gedraging beoordeeld mag worden. Klager heeft tijdens zijn huidige detentie hard aan zichzelf gewerkt. Op zijn gedrag valt niets aan te merken. Hij heeft meer vrijheden dan andere gedetineerden in het plusprogramma. Hij heeft er alles aan gedaan om zijn re-integratiedoelen te behalen. Hij is bereid om aan alle voorwaarden en behandelingen mee te werken die passend en geboden worden geacht. Klager wordt enkel afgerekend op wat er vóór zijn huidige detentie is gebeurd. De bestreden beslissing is onredelijk en onbillijk.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder
Het verzoek tot deelname aan een PP is afgewezen op basis van onder andere het negatieve advies van de vrijhedencommissie van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel. De vrijhedencommissie heeft ernstige zorgen geuit, omdat er geen betrouwbare uitspraak kan worden gedaan over het recidiverisico. Het bagatelliseren van het delict door klager en het externaliseren van zijn verantwoordelijkheid hebben mede een rol gespeeld in de advisering, evenals het gegeven dat een eerder contactverbod en elektronische monitoring klager er niet van weerhouden hebben een nieuw delict te plegen.

Verweerder acht het recidiverisico en de risico’s voor het slachtoffer aanwezig en het risico op onttrekking aan de voorwaarden groot. Daarbij is overwogen dat klager heeft laten zien dat hij niet goed kan omgaan met gemaakte afspraken. Er is geen informatie beschikbaar waaruit blijkt dat klager zich nu wel aan afspraken zal houden. Niet kan worden voldaan aan de door de reclassering noodzakelijk geachte ambulante behandeling gedurende het PP, omdat een dergelijke behandeling door klagers ontkennende houding niet mogelijk is. 

De reclassering acht het beginnend patroon van huiselijk geweld zorgelijk. De reclassering heeft daarnaast gewezen op het verleden van klager waarbij hij afspraken met de reclassering niet is nagekomen en voorwaarden heeft overtreden. Uit de door de inrichting uitgevoerde risicoscreener geweld volgt dat sprake is van matige zorgen in geval van vrijheden tijdens detentie. De psycholoog heeft naar aanleiding daarvan een risicotaxatie en delictanalyse geïndiceerd geacht. In de bestreden beslissing is opgenomen dat de uitkomsten daarvan niet gedeeld kunnen worden. Deze zijn wel mede de aanleiding geweest voor het negatieve advies van de vrijhedencommissie.

Dat klager gedurende zijn detentie in staat is geweest om positief gedrag te vertonen en goede voornemens heeft voor de toekomst, biedt onvoldoende aanknopingspunten om te vertrouwen op een goed verloop van een PP. Het verleden heeft immers uitgewezen dat klager, mede als gevolg van zijn zwakbegaafdheid, buiten detentie is teruggevallen in gewelddadig delict gedrag. 

 

3. De beoordeling
Klager was sinds 15 april 2021 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Aansluitend heeft klager een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen ondergaan. Op 24 september 2023 is hij in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

De wet- en regelgeving
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:
-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;
-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;
-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;
-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;
-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;
-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;
-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;
-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:
-    die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of
-    van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,
als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:
-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;
-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

De bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat verweerder het recidiverisico en risico’s voor het slachtoffer niet kan inschatten, het risico op onttrekken aan de voorwaarden groot acht en een ambulante behandeling tijdens een PP niet mogelijk is, omdat klager het gepleegde geweldsdelict ontkent.

De overwegingen van de beroepscommissie
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het feit dat een gedetineerde het delict ontkent niet zonder meer in de weg staan aan detentiefasering (bijvoorbeeld RSJ 27 december 2019, R-19/4871/GB). 

Hoewel verweerder gewicht heeft mogen toekennen aan de ernst van het delict en de risico’s bij het deelnemen aan een PP, staat daartegenover dat de einddatum van klagers detentie ten tijde van de bestreden beslissing sterk naderde en klager goed gedrag heeft vertoond binnen de inrichting. Daarnaast is van belang dat uit klagers detentie & re-integratieplan van 8 juni 2023 volgt dat klager aan zijn re integratiedoelen werkt en dat eerdere verloven goed zijn verlopen. Verder heeft de reclassering positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Uit het advies van de reclassering volgt dat de voorgenomen verblijfplaats van klager (bij zijn vader) geschikt is bevonden. Wel worden er een aantal voorwaarden gesteld waar klager aan moet voldoen, waaronder een locatieverbod en locatiegebod met elektronische monitoring. Klager moet zich ook laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener. Uit het advies van de reclassering volgt dat zij het recidiverisico en het risico op letselschade als gemiddeld inschat. Ook schat de reclassering het risico op het onttrekken aan de voorwaarden als gemiddeld. Deze risico’s volgen uit de Oxford Risk of Recidivism Tool.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Aangezien klager inmiddels al in vrijheid is gesteld, heeft het geen zin meer om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing te nemen. Nu klager van 13 juli 2023 tot en met 24 september 2023 ten onrechte niet heeft deelgenomen aan een PP, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €200,-. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 200,-. 


Deze uitspraak is op 3 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, leden, bijgestaan door bc. L. Vis-van Alff, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven