Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39024/GV, 2 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39024/GV

               

Betreft  [klager]

Datum  2 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 februari 2024 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof toegewezen, onder de voorwaarden van een alcohol- en drugsverbod en een contactverbod.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, meer in het bijzonder tegen de voorwaarde van het contactverbod dat verweerder aan het kortdurend re-integratieverlof heeft verbonden.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. H.E. Berman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Artikel 72, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt in welke gevallen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing aangaande verlof. Het is juist dat daarin vermeld staat dat het beroep dient te zien op een afwijzing, dan wel een gedeeltelijke afwijzing. Klager ziet het contactverbod als een gedeeltelijke afwijzing van zijn verlofaanvraag, temeer nu zijn hele detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) gericht is op het herstellen van banden met zijn kinderen en ex-partners. Hij is daarom ontvankelijk in zijn beroep.

Er is sprake van een uitgebreide omgangsregeling van klager met zijn kinderen. Deze omvat telefoneren, beeldbellen, het versturen van post en fysieke bezoeken. Deze omgangsregeling zou, vanwege het contactverbod, geen doorgang kunnen vinden. Daarnaast is het verlofplan ingericht op het herstellen van de banden met de kinderen en het vinden van een goede balans met de kinderen en de ex-partner(s). Ook de nieuwe partner van klager speelt daarin een grote rol. Aannemelijk is dat de kinderen ook binnen het verlof met de huidige partner een grote rol spelen, in die zin dat zij gespreksonderwerp zijn. Klager wordt door het contactverbod beperkt in zijn mogelijkheden, ondanks dat zijn verlof ziet op het contact met zijn huidige partner. Het contactverbod is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

In het advies van de politie worden veel aannames gelezen als het gaat om klagers verlof. Zij vult in dat hij zijn zoon kan gaan bezoeken, zonder dat hiervoor directe aanwijzingen zijn. Ook wordt de ex-partner kennelijk geïnformeerd over het verlof, terwijl zij geen belanghebbende is in deze zaak. Het is daarom onduidelijk waarom zij zonder toestemming van klager op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen binnen zijn fasering, terwijl de strafzaak verder geheel los van haar staat.

Standpunt van verweerder

Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Hij heeft namelijk beroep ingesteld tegen de beslissing waarin zijn verzoek om kortdurend re-integratieverlof is toegewezen. Artikel 72, tweede lid, van de Pbw biedt geen beroepsmogelijkheid tegen de aan het re-integratieverlof verbonden voorwaarden.

Inhoudelijk gezien dient het beroep ongegrond te worden verklaard, nu het niet onredelijk of onbegrijpelijk is dat aan klager tijdens zijn re-integratieverlof een contactverbod is opgelegd. In dat verband wordt gewezen op het advies van de politie. Daarbij heeft het re-integratieverlof niet als doel om contact met klagers kinderen te hebben. Verweerder begrijpt daarom niet waarom klager in beroep is gegaan tegen het opgelegde contactverbod.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 14 juni 2022 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Op basis van de niet-onherroepelijke veroordeling zou klager op 10 februari 2025 (voorwaardelijk) in vrijheid worden gesteld.

Ontvankelijkheid

Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Pbw kan een gedetineerde beroep instellen tegen “een hem betreffende beslissing aangaande verlof”, voor zover hiertegen geen beklag openstaat. Die beslissing betreft veelal de afwijzing van een verzoek. Andere beslissingen van verweerder aangaande verlof waartegen beroep kan worden ingesteld, zijn bijvoorbeeld de (gedeeltelijke) intrekking, beperking en verplaatsing van een verlof of het verbinden van bijzondere voorwaarden aan een te verlenen verlof.

Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof toegewezen, onder meer onder de voorwaarde dat hij op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met zijn kinderen en ex-partners (de moeders van zijn kinderen).

Klager is het niet eens met dit contactverbod en heeft daartegen beroep ingesteld. Nu het beroep is ingesteld tegen het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het toegewezen verlof, kan klager worden ontvangen in zijn beroep.

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-   de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-   de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-   de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-   de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling kunnen bij de verlening van het verlof bijzondere voorwaarden worden gesteld, die het gedrag van de gedetineerde betreffen.

De inhoudelijke beoordeling van de beroepscommissie

De beroepscommissie maakt uit het vrijhedenadvies van 15 november 2023 op dat de politie, ten aanzien van een eerdere verlofaanvraag, risico’s beschreef ten opzichte van de locatie van het verlof, omdat de zoon van klager in die omgeving woonde. Gezien klagers verleden, achtte de politie de kans zeer groot dat klager zijn zoon zou bezoeken. Klager heeft naar aanleiding hiervan zijn verlofaanvraag aangepast en ook de locatie van het verlof aangepast. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd naar aanleiding van dit verzoek, maar daarbij wel geadviseerd om, onder meer, een contactverbod te verbinden aan het verlof. 

De vrijhedencommissie merkt op dat de omgangsregeling met klagers zoon en de informatieregeling met zijn dochter niet zien op contact buiten de inrichting. Er zijn wel afspraken over het contact vanuit de inrichting, maar deze beperken zich tot een bezoek aan de inrichting, de mogelijkheden tot beeldbellen en telefonisch contact. In een later stadium kunnen eventuele mogelijkheden tot het opbouwen van contact met klagers kinderen worden bekeken. Dit zal in samenspraak met de Raad voor de Kinderbescherming en de moeders van klagers kinderen moeten gebeuren, aldus de vrijhedencommissie. 

De beroepscommissie is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder het contactverbod in redelijkheid aan het kortdurend re-integratieverlof heeft kunnen verbinden. Uit de stukken kan worden afgeleid dat sprake is van een omgangsregeling en informatieregeling, die nader kunnen worden ingevuld in samenspraak met de moeder en Raad voor de Kinderbescherming. Vast staat dat deze regelingen thans enkel zien op contact vanuit de inrichting. De beroepscommissie acht het gelet hierop begrijpelijk dat verweerder wil voorkomen dat klager tijdens zijn verlof (toch) contact zoekt met zijn kinderen. Bovendien wordt klager hierdoor niet beperkt in zijn verlof, nu zijn verlof enkel ziet op contact met zijn huidige partner.

Gelet hierop en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Van schending van artikel 8 van het EVRM is de beroepscommissie niet gebleken. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven