Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33536/GA, 25 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/33536/GA     

Betreft [Klager]

Datum 25 april 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het feit dat hij op 6 februari 2023 niet in de gelegenheid is gesteld om gebruik te maken van het bibliotheekmoment.

De beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet heeft op 17 april 2023 het beklag ongegrond verklaard (Ho-2023-52). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman, mr. M. de Reus, gehoord op de zitting van 12 maart 2024 in het Justitieel Complex Zaanstad. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. Mr. L.A.E. Rijnja, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De directeur heeft niet weersproken dat klager zijn bibliotheekmoment heeft gemist. Nu hij geen gebruik heeft kunnen maken van zijn wekelijkse bibliotheekmoment had het beklag gegrond verklaard moeten worden.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen standpunt ingenomen.

 

3. De beoordeling

In artikel 67, zesde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is bepaald dat indien de beklagcommissie mondeling uitspraak heeft gedaan en beroep wordt ingesteld, als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Pbw, uitwerking van de beslissing van de beklagcommissie plaatsvindt. De secretaris van de beklagcommissie zendt een afschrift van deze uitspraak toe aan de directeur, de klager en de beroepscommissie. Tot op heden is van de beklagcommissie, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, geen uitgewerkte uitspraak van de mondelinge beslissing ontvangen. Daarom zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in beroep opnieuw ten gronde beoordelen.

 

Ontvankelijkheid

Klager heeft op 6 februari 2023 geen gebruik kunnen maken van zijn wekelijkse bibliotheekmoment. Op die dag had klager volgens het dagprogramma een bibliotheekmoment van 15.30 uur tot 16.30 uur. Het dienstdoende personeel van die dag heeft klager abusievelijk niet uitgesloten voor deze activiteit.

Het abusievelijk niet aanbieden van een bibliotheekmoment kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Als voldoende belang bij het beklag ontbreekt – wat dus losstaat van de vraag of het feitelijk klopt wat de gedetineerde heeft gesteld – dan moet de gedetineerde niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.

De beroepscommissie neemt in elk geval aan dat er sprake is van een klacht met voldoende belang, als de klacht gericht is tegen een (vermeende) schending van een recht of zorgplicht die is vastgelegd in de Pbw en die in tijd en/of aantal bepaald is. Door dergelijke rechten en zorgplichten zo concreet en in de wet vast te leggen, heeft de wetgever immers duidelijk gemaakt dat die van wezenlijk belang zijn (ook als de schending niet structureel is).

Klager betwist niet dat hem is aangeboden om op 8 februari 2023 – dus in dezelfde week – alsnog gebruik te maken van de bibliotheekvoorziening en dat hij dit aanbod niet heeft aanvaard. Het beklag gaat alleen over het feit dat klager specifiek op 6 februari 2023 niet in de gelegenheid is gesteld om van het bibliotheekmoment gebruik te maken. Van een (vermeende) schending van klagers recht op het wekelijks gebruikmaken van een bibliotheekvoorziening (artikel 48, eerste lid, van de Pbw) zou dan ook geen sprake kunnen zijn.

De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klager onvoldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag en zal klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Deze uitspraak is op 25 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, drs. G.F.M. Bakx en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven