Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/30339/GA, 29 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          22/30339/GA

    

Betreft  [Klager]

Datum  29 april 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 30 augustus 2022 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma.

De beklagcommissie bij de PI Middelburg heeft op 4 november 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €45,- (MB-2022-257). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Middelburg en klagers raadsman mr. M. de Reus gehoord op de zitting van 12 maart 2024 in het Justitieel Complex Zaanstad. Klager bevindt zich inmiddels in vrijheid. De beroepscommissie heeft hem op behoorlijke wijze opgeroepen voor de zitting, maar hij is daar niet verschenen. Mr. L.A.E. Rijnja, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Artikel 61, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt dat het klaagschrift zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag vermeldt. Klager klaagt over de beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma nu er geen sprake is van ontoelaatbaar gedrag. Er is echter geen beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma. De beslissing van de directeur is een beslissing naar aanleiding van ontoelaatbaar gedrag in het basisprogramma. Zoals de beslissing vermeldt betreft het een besluit tot uitstel van promotie naar het plusprogramma en geen degradatie vanuit het plusprogramma. Nu er geen beslissing is tot terugplaatsing naar het basisprogramma, is de klacht niet-ontvankelijk.

Klager heeft eerst ter zitting in beklag aangegeven dat de beslissing van de directeur op onjuiste grondslag is genomen, aangezien klager in het plusprogramma verbleef. Daarom is niet aan artikel 61, vijfde lid, van de Pbw voldaan en had het beklag niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.

Ter zitting heeft de directeur hier het volgende aan toegevoegd.

Omdat bovenstaande pas voor het eerst ter zitting in beklag is aangevoerd heeft de directeur zich daar niet op kunnen voorbereiden. Ten tijde van het beklag was de directeur in de veronderstelling dat het om een beslissing tot uitstel van promoveren ging. De directeur ging ervan uit dat klager in het basisprogramma zat. Pas ter zitting in beklag is duidelijk geworden dat klager in het plusregime zat. Overigens wordt niet betwist dat de beslissing op onjuiste gronden is genomen.

Standpunt van klager

Ten onrechte meldt de directeur dat het klaagschrift niet-ontvankelijk zou zijn. Kennelijk wordt bedoeld dat geen sprake was van een beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma, maar van een besluit naar aanleiding van ontoelaatbaar gedrag. In het klaagschrift worden beide overigens benoemd. De discussie ter zitting in beklag spitste zich toe op de vraag of klager ten tijde van het besluit voorafgaand aan de beslissing in het plusprogramma verbleef, wat zo bleek te zijn. Het was, ook gelet op het verweer en wat ter zitting is besproken, volledig duidelijk op welke beslissing het klaagschrift betrekking had. Dat de directeur een onjuiste beslissing neemt (door ten onrechte aan te nemen dat klager ten tijde van de beslissing al in het basisprogramma verbleef) dient te leiden tot gegrondverklaring en niet tot niet-ontvankelijkheid.

Ter zitting heeft de raadsman hier het volgende aan toegevoegd.

Artikel 61, derde lid, van de Pbw ziet erop dat duidelijk moet zijn waar de klacht over gaat. Het staat dan ook goed aangegeven in het klaagschrift. Voorts wordt klagers ontoelaatbare gedrag betwist in het klaagschrift. Het was de raadsman ook niet eerder duidelijk dat klager in het plusregime zat, nu klager dit pas ter zitting heeft aangegeven. Echter had de directeur hier wel bekend mee moeten zijn, aangezien zij zelf de beslissing om klager te promoveren naar het plusprogramma op 23 augustus 2022 heeft genomen.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie begrijpt dat het beroep zich richt tegen het (impliciete) oordeel van de beklagcommissie inzake de ontvankelijkheid van klager in het beklag, nu de directeur enkel ten aanzien van de ontvankelijkheid gronden heeft aangevoerd en ter zitting heeft aangegeven dat niet betwist wordt dat de beslissing op onjuiste gronden is genomen. De beroepscommissie zal de beoordeling op de ontvankelijkheid van klager in het beklag toespitsen.

Niet in het geding is dat het klaagschrift ziet op de genomen beslissing naar aanleiding van ontoelaatbaar gedrag, die op 30 augustus 2022 is genomen. Het is dan ook van meet af aan duidelijk tegen welke beslissing klager op heeft willen komen. Dat achteraf is gebleken dat deze beslissing op onjuiste grondslag is genomen, omdat in de beslissing staat vermeld dat klager gedurende zes weken niet in aanmerking komt voor promotie, terwijl hij op dat moment in het plusprogramma verbleef, is een omissie van de directeur die niet voor rekening van klager mag komen. De beroepscommissie volgt de directeur dan ook niet in haar stelling dat klager hierom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn beklag.

Ook volgt de beroepscommissie de directeur niet in haar stelling dat klager niet pas eerst ter zitting had mogen aanvoeren dat de beslissing op een onjuiste grondslag berustte. Wat door klager is aangevoerd valt binnen de reikwijdte van het beklag en mag ook nog ter zitting in beklag naar voren worden gebracht. Tot en met de zitting in beklag staat het klager vrij om zijn standpunt ter onderbouwing van het beklag aan te vullen. Dit geldt ook voor eventueel gestelde vormverzuimen ten aanzien van het beklag. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie klager terecht (impliciet) ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 29 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, drs. G.F.M. Bakx en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven