Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36832/JA, 8 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/36832/JA

Betreft [klager]

Datum 8 april 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op [geboortedatum] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de omstandigheid dat zijn behandelcoördinator onvoldoende tijd had voor klager en zijn groepsgenoten (RE2023/44);

b.  de mondelinge toezeggingen over zijn traject die niet overeenkomen met het op 10 februari 2023 uitgereikte overzicht van zijn planmatig verlof (RE2023/45);

c.  het onvoldoende voortvarend handelen bij de aanvraag tot deelname aan een scholings- en trainingsprogramma (STP), waardoor hij vertraging heeft opgelopen in zijn behandeltraject (RE2023/97);

d.  het onvoldoende voortvarend handelen bij de aanvraag tot deelname aan een STP, waardoor hij vertraging heeft opgelopen in zijn behandeltraject (RE2023/178).

De beklagrechter bij de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Lelystad heeft op 16 oktober 2023 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers voormalige raadsvrouw, mr. C. Stroobach, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers (huidige) raadsvrouw mr. S. Drent, en […], directeur zorg en behandeling van de JJI Lelystad, gehoord op de zitting van 19 maart 2024 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.

Klagers raadsvrouw heeft aangegeven dat klager niet in de gelegenheid is om de zitting bij te wonen.

De beroepscommissie heeft op verzoek bijzondere toegang verleend aan […], student-stagiair bij het advocatenkantoor van klagers raadsvrouw.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De behandelcoördinator had onvoldoende tijd voor de jongeren op de groep van klager, zij was niet bereid om gemaakte afspraken op te nemen in het behandelplan en deze afspraken werden niet nagekomen. Dit is beklagwaardig. Het is aan de inrichting/de directeur om zorg te dragen voor voldoende behandelcoördinatoren, zodat de trajecten van jongeren hier niet onder te lijden hebben (artikel 48 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj)). Doordat dit niet (tijdig) is gerealiseerd, heeft klager vertraging opgelopen in zijn behandeling. Zo heeft de betreffende behandelcoördinator klager niet tijdig aangemeld voor deelname aan een STP, waardoor hij hieraan later kon beginnen dan hem is toegezegd. Klager betwist de stelling van de directeur dat de trajecten wél zijn doorgezet. Uit de stukken volgt niet dat dusdanig sprake was van een overmachtssituatie dat dit in zijn geheel niet aan de directeur te wijten valt. De directeur is dus nalatig geweest.

Klager is te laat aangemeld voor een woonvoorziening, de deelname aan een STP en de reclassering. Dit dient vroegtijdig te gebeuren, juist omdat bekend is dat hiervoor wachtlijsten bestaan (van soms 6-8 maanden) en omdat bij de reclassering capaciteitskort is. Het is de inrichting die hierop kan anticiperen en invloed kan uitoefenen om vertraging in het behandeltraject te voorkomen. Dit is bij klager echter niet gebeurd. Zijn deelname aan een STP is niet in april 2023, en dus te laat van start gegaan omdat er nog geen plaats was bij de woonvoorziening. Er is eerst gekeken naar hoe klager zich in de inrichting gedroeg, maar de aanmelding had alvast wel kunnen gebeuren. Ook indien hij wel tijdig was aangemeld bij de woonvoorziening, dan had hij alsnog vertraging opgelopen omdat hij te laat was aangemeld voor deelname aan een STP. De directeur kan dit worden verweten. Hij had voortvarender moeten optreden.

Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

 

Standpunt van de directeur

Aan de deelname aan een STP zijn voorwaarden verbonden. Klager voldeed aan deze voorwaarden in augustus 2023. Hij is eerst gestart op de Individuele Trajectafdeling (ITA). Na de zomer in 2022 is hij begonnen met eendaags onbegeleid verlof en dat ging boven verwachting goed. Dat was de reden dat een plaatsing van klager op een reguliere behandelgroep werd besproken. In die periode (november 2022) is ook gesproken met de reclassering. Begin januari 2023 is klager op een reguliere behandelgroep geplaatst. In februari 2023 is het eendaags onbegeleid verlof opnieuw aangevraagd, maar werd nog geen mogelijkheid gezien om hem meerdaags verlof te verlenen. Het lukte namelijk nog niet om (samen met de reclassering) een goede woonplek voor klager te vinden. Dat hing onder andere samen met zijn persoon en gedrag. Zo had hij in april 2023 een intake bij een woonvoorziening, maar werd hij niet aangenomen. Daarnaast kon hij niet op het woonadres van zijn moeder verblijven. De STP-aanvraag was compleet in augustus 2023. Naast een woonplek had klager toen ook een werkplek en dagbesteding. Het Openbaar Ministerie (OM) gaf pas akkoord op 24 augustus 2023. De reclassering had pas een plek vrij in september 2023.

Wel had de STP-aanvraag iets eerder kunnen worden ondertekend dan 25 augustus 2023. Een vakantie van de directeur vormt geen belemmering, omdat dan een vervanger (de directeur algemene zaken) deze taak overneemt. Het is niet duidelijk waarom dit in klagers geval niet is gebeurd.

De behandelcoördinator van de ITA heeft laten weten dat klager zich vasthield aan het hypothetische verloftraject dat hem is geschetst. Aan klager zijn geen beloftes gedaan. De groep van klager was een moeilijke groep. De directeur betreurt het dat de behandelcoördinator bij klager en zijn groepsgenoten de indruk heeft gewekt dat zij geen tijd voor hen had. Zij had destijds inderdaad twee groepen onder haar hoede, maar werd daarbij wel ondersteund door een stagiair. In die periode is ook besloten dat klagers afdeling een reguliere behandelgroep zou worden (en geen uitstroomgroep). Dit is naar iedereen gecommuniceerd, dus ook naar klager en zijn groepsgenoten.

Ondanks deze situatie, is er geen vertraging ontstaan in het behandeltraject van klager. Alle benodigde stappen zijn gezet. In april 2023 was het nog niet mogelijk om met een STP te starten. Klager heeft zelf ook geen (mogelijk) geschikte woonplek aangereikt. Het is begrijpelijk dat klager zijn traject sneller wilde laten verlopen. Hij heeft echter aan het STP kunnen deelnemen zodra aan alle voorwaarden was voldaan.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

Het beklag gaat – zo volgt uit het klaagschrift – over de omstandigheid dat de behandelcoördinator van klager onvoldoende tijd had voor hem en zijn groepsgenoten. Dit is echter geen beslissing zoals bedoeld in artikel 65 van de Bjj, zoals een (mogelijke) schending van een recht (onder n). Er staat daarom geen beklag open.

De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen ten aanzien van beklag a. en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag. Dit betekent dat de beroepscommissie het beklag niet inhoudelijk kan beoordelen.

 

Beklag b.

Het bovenstaande geldt naar het oordeel van de beroepscommissie ook ten aanzien van het beklag over de mondelinge toezeggingen over het verloftraject van klager. Dit betreft geen beslissing zoals bedoeld in artikel 65 van de Bjj, zoals een (mogelijke) schending van een recht (onder n). Ook ten aanzien van beklag b. staat dus geen beklag open.

De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen ten aanzien van beklag b. en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag. Dit betekent dat de beroepscommissie ook dit beklag niet inhoudelijk kan beoordelen.

 

Beklag c. en beklag d.

Op grond van artikel 65, eerste lid en onder n, van de Bjj kan een jeugdige beklag doen over een beperking van een recht dat hem bij of krachtens de Bjj toekomt.

Naar het oordeel van de beroepscommissie kan klager onder deze noemer worden ontvangen in beklag c. en beklag d. Hij beklaagt zich namelijk over vertraging in zijn behandeltraject omdat (door de behandelcoördinator) onvoldoende voortvarend zou zijn gehandeld rondom de aanvraag van zijn STP. De beroepscommissie schaart dit onder een (mogelijke) beperking van het recht op een passende behandeling, zoals voortvloeit uit artikel 77 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj). Volgens deze bepaling wordt onder passende behandeling verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en gericht op de jeugdige wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige.

 

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt.

Volgens klager kon hij al in augustus 2022 aan een reclasseringsmedewerker worden gekoppeld en had hij in april 2023 kunnen deelnemen aan een STP (beklag c.).

Uit het dossier en wat ter zitting is besproken blijkt dat de reclassering in november 2022 (ongeveer een jaar voor de voorwaardelijke beëindiging van klagers PIJ-maatregel) voor het eerst is betrokken. Klager heeft tot 3 januari 2023 op een ITA verbleven. Daarna is hij overgeplaatst naar een reguliere behandelgroep. Ook daar verliepen zijn eendaagse onbegeleide verloven goed.

Deelname aan een STP kwam vanaf begin 2023 in beeld. Volgens de directeur is klager in deze periode aangemeld bij de reclassering in verband met de bestaande wachttijden. Een van de aspecten bij de deelname aan een STP is een aanvaardbaar verblijfadres (vergelijk artikel 9, eerste lid, van de Rjj). Dit bleek bij klager niet eenvoudig te zijn. Uiteindelijk was de aanvraag voor deelname van klager aan een STP (inclusief het aanvaardbare verblijfadres) compleet in augustus 2023.

Klager stelt verder dat er vertraging in zijn behandeltraject is ontstaan doordat de directeur de STP-aanvraag pas na zijn vakantie heeft ondertekend, terwijl de aanvraag al op 4 augustus 2023 gereed was (beklag d.). De directeur geeft aan dat dit laatste inderdaad sneller had gekund en dat hij de aanvraag op 25 augustus 2023 heeft ondertekend. Dit, nadat de aanvraag op 22 augustus 2023 naar het OM is verstuurd, waarna op 24 augustus 2023 een akkoord van het OM is verkregen. De deelname aan een STP kon echter pas van start gaan als er een plaats vrijkwam in de woonvoorziening waar klager tijdens zijn deelname zou verblijven. Dit gebeurde in september 2023.

Op basis van het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat er – door toedoen van de directeur – vertraging is ontstaan in klagers behandeltraject. De manier waarop is toegewerkt naar klagers deelname aan een STP past bij het verloop van zijn behandeltraject in het kader van zijn PIJ-maatregel. Het vinden van een aanvaardbare verblijfplaats heeft meer dan gemiddeld tijd gekost. De STP-aanvraag heeft begin augustus 2023 weliswaar enkele weken stilgelegen, maar dit is – zo blijkt het uit bovenstaande – niet van invloed geweest op het moment dat klagers deelname aan een STP van start kon gaan. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat klagers recht op een passende behandeling niet is geschonden.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van beklag c. en beklag d. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag a. en beklag b., en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze klachten.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. en beklag d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Deze uitspraak is op 8 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven