Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/38086/TA, 4 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:04-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/38086/TA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    4 april 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen beperking van de bewegingsvrijheid tot de afdeling (BBA-maatregel) conform behandelplan.

De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 19 december 2023 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PZ 2023/55). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
In deze casus wordt opeens gesproken over een BBA-maatregel, een maatregel die sterk lijkt op een afdelingsarrest, dan wel een afdelingsarrest is. Het valt op dat de instelling waar klager verblijft steeds vaker situaties opneemt in het behandelplan, waarover de verpleegde niet kan klagen bij de beklagrechter als hij in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt. Beperking van de bewegingsvrijheid gebaseerd op een behandelplan leidt ertoe dat een verpleegde op geen enkele manier rechtsbescherming toekomt en dat is onwenselijk. Gevreesd wordt dat die werkwijze structurele vormen aanneemt. Wellicht is een uitgebreider (wetenschappelijk) onderzoek wenselijk naar deze handelwijze en of dit de afgelopen jaren is toegenomen in de instelling en andere klinieken.
Om tegemoet te komen aan de gewenste rechtsbescherming zou de vraag aan de orde moeten komen of een kliniek in redelijkheid tot uitvoering van het behandelplan heeft kunnen komen, afgezet tegen het belang van rechtsbescherming voor een verpleegde zodra hij wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid. De beklagrechter zou het voorliggende onderdeel in het behandelplan marginaal moeten toetsen. Als de beklagrechter dan tot het oordeel komt dat de instelling in redelijkheid zich niet had mogen beroepen op het behandelplan maar op de criteria van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), moet er een inhoudelijk debat op zitting plaatsvinden met een inhoudelijk oordeel. 

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.


Standpunt van het hoofd van de instelling
Klagers bewegingsvrijheid is conform het behandelplan beperkt tot de afdeling. Er is geen sprake van een maatregel afdelingsarrest, maar van een behandelinterventie conform het behandelplan. Volgens bestendige jurisprudentie staat daar geen beklag tegen open. 
Het hoofd van de instelling ziet voor het overige geen reden voor een nadere toelichting en persisteert bij hetgeen reeds in de beklagprocedure is toegelicht. 

 

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst het verzoek af nu de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen en de beroepscommissie, anders dan klager heeft aangevoerd, niet tot een inhoudelijk oordeel kan komen. 

Volgens vaste jurisprudentie is sprake van een maatregel van afdelingsarrest in de zin van artikel 33 van de Bvt als sprake is van beperking van de bewegingsvrijheid waarop de verpleegde op grond van de bij of krachtens de wet gestelde regels recht heeft en die bewegingsvrijheid niet reeds volgens zijn behandelplan is beperkt tot de afdeling waar hij verblijft. 

Uit de stukken blijkt dat de beperking van klagers bewegingsvrijheid deel uitmaakt van klagers behandelplan. Naar het oordeel van de beroepscommissie was de grondslag voor de beperking van klagers bewegingsvrijheid per 10 oktober 2023 gelegen in zijn behandelplan en maakte deze deel uit van zijn behandeling. De opgelegde beperking in klagers bewegingsvrijheid betreft daarom een behandelinhoudelijk besluit. De beroepscommissie is niet bevoegd te treden in de behandeling en de inhoud van een behandelplan van een verpleegde. 

Aan klager zijn niet op een andere grondslag verdergaande beperkingen opgelegd. Daarom is geen sprake van een aan klager opgelegd afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 van de Bvt en betreft de beperking van klagers bewegingsvrijheid krachtens zijn behandelplan geen beslissing waartegen op grond van het bepaalde in artikel 56 of 57 van de Bvt beklag kan worden gedaan. Naar het oordeel van de beroepscommissie is geen sprake van strijd met (hogere) wet- en regelgeving. De beklagcommissie heeft op goede gronden en met juistheid op het beklag beslist en klager terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. 


Deze uitspraak is op 4 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. van Holten, voorzitter, drs. U.A. Breedijk en mr. M.J.H. van den Hombergh, leden, bijgestaan door mr. S. Prinsen, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven