Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36545/GB, 25 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/36545/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 25 april 2024

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 27 juli 2023 beslist klager over te plaatsen naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 22 september 2023 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Boersma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het bezwaar richtte zich op de overplaatsing naar specifiek de PI Krimpen aan den IJssel (in plaats van naar een andere PI). Klager heeft ruim anderhalf jaar in de PI Arnhem verbleven. Deze locatie maakte het, met name door de reistijd, mogelijk dat de thans negenjarige dochter van klager hem regelmatig kon bezoeken, zonder dat dit ten koste ging van haar school of anderszins een buitensporig grote inbreuk maakte op haar normale leven.

De reistijd voor klagers dochter naar de PI Krimpen aan den IJssel bedraagt bijna twee uur (enkele reis). Dit maakt dat zij klager enkel kan bezoeken door school te missen. Daarnaast is een reistijd van bijna twee uur voor een negenjarig meisje onacceptabel in het kader van het recht op family life, zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ook voor de moeder is de reistijd een buitenproportionele belasting. Dat lukt haar enkel op de dagen dat zij niet werkt. Bovendien is het klager in de PI Krimpen aan den IJssel, in tegenstelling tot in de PI Arnhem, niet toegestaan contact via beeldbellen met zijn dochter te onderhouden en evenmin is familiebezoek in het weekend mogelijk geweest. De vader-dochterrelatie dient zwaar te wegen en kan niet worden geschaard onder de normale bezoekproblemen die inherent zijn aan het ondergaan van detentie.

De gestelde onmogelijkheid om terug te keren naar de PI Arnhem en het ontstaan van de verstoorde relatie aldaar is volgens klager met name veroorzaakt door de politieke druk die het gevolg lijkt te zijn van gestelde Kamervragen door een politicus. Klager heeft sindsdien ervaren onder een vergrootglas te liggen en heeft een wantrouwende houding van het personeel ervaren, waardoor een eerlijke behandeling in het geding kwam. Dit is bevestigd door de directeur van de PI Arnhem en daarom is in overleg beslist tot overplaatsing.

Wat betreft de plaatsing in de PI Krimpen aan de IJsel staat in de bestreden beslissing dat klager, gelet op zijn risicoprofiel, geplaatst kan worden in een inrichting die is aangewezen voor de opvang van gedetineerden met een hoog risicoprofiel en die beschikt over een Afdeling Intensief Toezicht (AIT). Voorts wordt ongemotiveerd opgemerkt dat plaatsing in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn en de PI Leeuwarden, waar ook AIT’s zijn, op bezwaren stuit. Klager begrijpt dat er bezwaren bestaan voor overplaatsing naar de PI Leeuwarden, maar niet ten aanzien van de PI Alphen. Voor zover hij weet verblijven er geen medeverdachten (op de AIT) in de PI Alphen, terwijl er wel een medeverdachte op de AIT in de PI Krimpen aan den IJssel verblijft.

Klager stelt voor om in de PI Achterhoek te Zutphen te worden geplaatst, nu dit de reistijd voor zijn dochter enorm verkort en daarmee recht doet aan de belangen van zijn dochter in het kader van artikel 8 van het EVRM. De status van klager als gedetineerde met een vlucht /maatschappelijk risico (GVM-status) staat daaraan bovendien niet in de weg. Ook in de PI Arnhem heeft klager lange tijd in het reguliere regime verbleven. De noodzaak voor de plaatsing op een AIT is niet gegeven. Bovendien is plaatsing op een AIT een directeursbeslissing en wordt plaatsing op de AIT niet genoemd door de directeur in het advies aan verweerder. Er is terughoudendheid geboden voor wat betreft de 'automatische’ plaatsing op een AIT. Bovendien heeft klager begrepen dat ook in de PI Achterhoek (op korte termijn) een AIT wordt gerealiseerd en hoe dan ook is de PI Achterhoek (ook nu al) ingericht voor gedetineerden met een hoog risicoprofiel.

 

Standpunt van verweerder

Bezoekproblematiek

De langere reistijd waarmee – onder andere – klagers dochter wordt geconfronteerd, is het onlosmakelijke gevolg van het overplaatsingsverzoek dat klager in samenspraak met de directeur van de PI Arnhem heeft ingediend. Uit navraag is gebleken dat klager in de PI Krimpen aan den IJssel bezoek heeft ontvangen van zijn dochter en – naar verweerder begrijpt – haar moeder. Klager heeft inmiddels ook deelgenomen aan de ouder-kind-dag (OKD) op 2 december 2023 en 13 januari 2024. De omstandigheid dat het enige tijd heeft geduurd voordat klager hieraan kon deelnemen, is aan hemzelf te wijten geweest. Klager is pas sinds 26 oktober 2023 gepromoveerd. Daaraan voorafgaand heeft klager tweemaal beschikkingen ontvangen die zagen op het niet promoveren vanwege ontoelaatbaar gedrag. Hieraan lagen twee positieve urinecontroles ten grondslag, waarvoor klager op 3 en 17 augustus 2023 disciplinair is gestraft. Hieruit volgt dat klager zelfs gedurende zijn verblijf op de AIT kans heeft gezien om verdovende middelen te gebruiken. Daarnaast heeft klager op 1 september 2023 – in strijd met de aan hem opgelegde GVM-maatregelen – tijdens een belmoment ongeoorloofd contact gehad met een ongescreende derde persoon.

Sinds zijn promotie kan klager tweemaal per week bezoek inplannen. Hij kan in dat verband ook op zaterdag bezoek ontvangen en OKD aanvragen met dezelfde frequentie als de gedetineerden in het reguliere gevangenisregime. Het verschil betreft dat de OKD zal plaatsvinden in een familiekamer met toezicht. Overigens heeft de inrichting in dat verband toegelicht dat klagers dochter zelf door haar moeder tot de deur van de bezoekgang mag worden gebracht, zodat zij in het zicht van beide ouders naar klager toe kan lopen.

Het is invoelbaar dat de huidige situatie door klager niet als optimaal wordt ervaren. Onder de huidige omstandigheden, waarin klager – ook in het weekend – regelmatig bezoek ontvangt van onder meer zijn dochter, is echter geen sprake van een schending van artikel 8 van het EVRM. In het verlengde daarvan geldt dat de gestelde bezoekproblematiek geen aanleiding kan vormen voor een overplaatsing naar een andere inrichting, nog daargelaten dat die mogelijkheid op het moment niet bestaat, omdat er geen inrichting is die dichter bij de woonplaats van klagers dochter ligt én het vereiste beveiligingsniveau heeft.

 

Overplaatsing naar de PI Alphen

Klager heeft gesteld dat een overplaatsing naar de AIT van de PI Alphen mogelijk zou zijn. Nu klager daarbij ook kenbaar heeft gemaakt dat hij niet naar die inrichting wil worden overgeplaatst en nu een plaatsing in die inrichting een nog langere reistijd voor zijn dochter met zich zal brengen, zal verweerder (de (on)mogelijkheid van) een overplaatsing naar de PI Alphen verder onbesproken laten.

 

Overplaatsing naar de PI Achterhoek

Verder geldt dat klagers GVM-status in de weg staat aan een overplaatsing naar de PI Achterhoek. Dat klager eerder lange tijd in een regulier regime zou hebben verbleven doet daar niet aan af. Dat geldt ook voor de stelling dat er op termijn een AIT in de PI Achterhoek zal worden gerealiseerd en dat die inrichting daarop vooruitlopend nu al aan het voor de status van klager vereiste beveiligingsniveau zou voldoen.

Klager heeft zich sinds zijn verblijf op de AIT in de PI Krimpen aan den IJssel schuldig gemaakt aan ontoelaatbaar gedrag en overtreding van de met zijn GVM-status verband houdende toezichtmaatregelen. Daarnaast wordt vermoed dat klager gebruik heeft gemaakt van een in de PI Arnhem aangetroffen mobiele telefoon. Uit een daarvan opgemaakte mededeling van 7 december 2023 blijkt dat klager is gewezen op het gebruik van versluierde taal in de door hem genoemde telefoongesprekken. Blijkens de GVM-mededeling van 13 oktober 2023 zijn er na voornoemde eerdere overtredingen, die duiden op ondermijning van het gezag, aanvullende maatregelen aan klager opgelegd.  Navraag bij de PI Krimpen aan den IJssel heeft uitgewezen dat vanwege klagers gedrag en de omstandigheid dat hem – in het kader van de nog lopende strafzaken in hoger beroep – een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hangt, nog steeds sprake is van een AIT-indicatie. In het licht daarvan acht verweerder een overplaatsing naar een inrichting met een regime waarin minder mogelijkheden bestaan om het gedrag van klager te monitoren – zoals de PI Achterhoek – op dit moment niet aan de orde.

Ten overvloede wijst verweerder erop dat een plaatsing op de AIT een beslissing van de directeur betreft. Dit is niet ter beoordeling aan verweerder en de plaatsing op deze afdeling binnen de PI Krimpen aan den IJssel kan dan ook niet aan de orde worden gesteld in onderhavige procedure. Naar aanleiding van de onderliggende selectiebeslissing heeft de directeur kennelijk gevolg gegeven aan het advies om klager op de AIT te plaatsen. Van de door de raadsvrouw gestelde ‘automatische’ plaatsing op de AIT is dan ook geen sprake.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Arnhem. Bij beslissing van 27 juli 2023 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel, omdat de relatie tussen klager, het personeel en medegedetineerden meerdere malen onder druk is komen te staan. In een goede samenwerking kon dan ook niet meer worden voorzien. Klager wil worden overgeplaatst naar de PI Achterhoek, omdat hij dan gemakkelijker bezoek kan ontvangen van zijn dochter dan in de PI Krimpen aan den IJssel.

De beroepscommissie merkt allereerst op dat in het bezwaarschrift geen bezwaren zijn geuit tegen de overplaatsing uit de PI Arnhem, maar alleen tegen de overplaatsing naar de PI Krimpen aan den IJssel. Hoewel klager in beroep wel ingaat op de redenen van de uitplaatsing, concludeert hij dat hij wil worden overgeplaatst naar de PI Achterhoek. In dit beroep is dus slechts aan de orde naar welke inrichting klager moet of had moeten worden overgeplaatst. De beroepscommissie zal daarom niet ingaan op de redenen van de uitplaatsing.

 

De regelgeving

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als in dat arrondissement geen gevangenis is aangewezen of als daar geen plaats beschikbaar is, dan wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.

Van klager is geen vestigingsadres bekend. Artikel 25, zevende lid, van de Regeling speelt in deze zaak dan ook geen rol van betekenis. Overigens geldt ook dat artikel 25, zevende lid, van de Regeling, op grond van artikel 25, achtste lid, van de Regeling niet geldt voor gedetineerden die een verhoogd vlucht- of maatschappelijk risico vormen. Hoewel uit de toelichting op de wijziging van de Regeling volgt dat verweerder een GVM-gedetineerde waar mogelijk regionaal zal plaatsen, is dit van ondergeschikt belang. Verweerder moet onder andere rekening houden met de mogelijke gevaren die de plaatsing oplevert en de (on)mogelijke samenplaatsing met gedetineerden uit hetzelfde samenwerkingsverband of uit concurrerende netwerken (Stcrt. 2022, 33928).

 

De inhoudelijke beoordeling

Aan klager is de GVM-status ‘hoog’ toegekend. Gelet op dit risicoprofiel moet klager overgeplaatst worden naar een inrichting die is aangewezen voor de opvang van gedetineerden met een hoog risico. Daarnaast volgt uit de beslissing van 27 juli 2023 dat verweerder de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel heeft geadviseerd om klager op de AIT te plaatsen. Hoewel het niet aan verweerder is om te beslissen of klager op een AIT wordt geplaatst, nu die beslissing is voorbehouden aan de directeur van de inrichting, mag verweerder hier wel advies over geven en dit mee laten wegen in zijn beslissing.

Het komt de beroepscommissie niet onredelijk voor dat verweerder de directeur heeft geadviseerd om klager op de AIT te plaatsen, gelet op de aard en ernst van de delicten waarvoor klager, zij het nog niet onherroepelijk, is veroordeeld, zijn GVM-status en gelet op de verschillende voorvallen die zich hebben voorgedaan in de PI Arnhem. Zo is gebleken dat in de PI Arnhem de relatie met het personeel (mede) in het geding kwam, doordat klager opruiend en intimiderend gedrag vertoonde. Ook werd aan klager meerdere malen een rapport opgelegd vanwege het overschrijden van het aantal belminuten, terwijl aan hem een belbeperking is opgelegd in het kader van zijn GVM-status. Ook werd klager disciplinair gestraft vanwege het voorhanden hebben van contrabande. Verder bestaat het vermoeden dat klager in de PI Arnhem gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon, en voerde klager gesprekken die niet logisch in elkaar overliepen en daardoor niet in een – de beroepscommissie begrijpt juiste en logische – context te plaatsen waren.

Blijkens de stukken heeft de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel ook beslist om klager op de AIT te plaatsen. In de PI Krimpen aan den IJssel is klager vervolgens tweemaal disciplinair gestraft vanwege positieve urinecontroles en heeft hij ongeoorloofd contact gehad met een ongescreende derde persoon, wat in strijd is met de aan hem opgelegde toezichtmaatregelen. Verder zoekt klager de grenzen op en voert hij wederom gesprekken die niet in een juiste en logische context te plaatsen zijn. Daarmee stelt hij zich niet controleerbaar op. Verweerder geeft overigens aan dat de PI Krimpen aan den IJssel heeft aangegeven dat er, vanwege klagers gedrag en de omstandigheid dat hem een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hangt, nog steeds sprake is van een indicatie om hem op de AIT te plaatsen.

Hoewel klager overgeplaatst wenst te worden naar de PI Achterhoek, en zich op het standpunt stelt dat zijn GVM-status daaraan niet in de weg staat en de noodzaak voor plaatsing op een AIT niet gegeven is, is de beroepscommissie, op grond van het voorgaande, van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat een overplaatsing naar de PI Achterhoek niet aan de orde kan zijn. Hoewel klager uitsluitend gelet op zijn GVM-status naar de PI Achterhoek zou kunnen worden overgeplaatst, beschikt de PI Achterhoek niet over een AIT. Zoals overwogen acht de beroepscommissie het niet onredelijk dat verweerder de directeur heeft geadviseerd om klager op een AIT te plaatsen – ook de gedragingen van klager in de PI Krimpen aan den IJssel onderschrijven dit – en mag verweerder dit gegeven meewegen in zijn beslissing om klager over te plaatsen naar een bepaalde inrichting.

Uit de stukken volgt ook dat een overplaatsing naar de PI Leeuwarden of de PI Alphen, die wel beschikken over een AIT, niet tot de mogelijkheden behoort, nog los van het gegeven dat klagers voorkeur daar ook niet naar uitgaat. Uit de stukken volgt namelijk dat het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) bezwaren had tegen een overplaatsing naar de PI Alphen en de PI Leeuwarden, nu daar gedetineerden verblijven met wie klager een zeer onwenselijke combinatie zou vormen. Het GRIP had geen bezwaar tegen een overplaatsing naar de PI Krimpen aan den IJssel.

De beroepscommissie merkt tot slot nog op dat uit de stukken volgt dat klager in de PI Krimpen aan den IJssel niet verstoken is van bezoek van zijn dochter. Daarnaast heeft hij ook deelgenomen aan de OKD. Het is de beroepscommissie op grond van het dossier niet gebleken dat er sprake is van een schending van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 25 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven