Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2935/GB en 08/1117/GB, 1 oktober 2008, beroep
Uitspraakdatum:01-10-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2935/GB en 08/1117/GB

betreft: [klager] datum: 1 oktober 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften ingediend door mr. P.M. Rombouts, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen op 29 oktober 2007 en 18 april 2008 genomen beslissingen van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissingen waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.E. van der Werf, op 22 augustus 2008 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught en tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting
(EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 3 april 2007 gedetineerd. Hij verbleef in het HvB/ISD Amsterdam.

2.2. Bij uitspraak van 12 juni 2008 van de alleensprekende beklagrechter bij het HvB/ISD Amsterdam, is klagers beklag betreffende de hem opgelegde ordemaatregel ongegrond verklaard. Klager is niet in beroep gekomen waardoor deze uitspraak
onherroepelijk is geworden.
Opmerking verdient dat met instemming van klager en diens raadsman met de behandeling van de onderhavige beroepen is gewacht totdat op het beklag is beslist.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de beslissingen hem te plaatsen in de EBI en de verlenging van zijn verblijf in de EBI als volgt toegelicht.
De behandeling van klagers strafzaak staat gepland voor het voorjaar 2009. In eerste instantie werd klager verdacht van vijf ernstige misdrijven, voor vier van deze feiten is inmiddels de voorlopige hechtenis opgeheven.
Klager is op 3 april 2007 aangehouden en hij is vervolgens in het h.v.b. te Dordrecht in alle beperkingen geplaatst. Op verzoek van klager is hij naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Amsterdam overgeplaatst. Van 11 juni 2007 tot 27 september 2007
heeft klager in h.v.b. Het Schouw verbleven. Op 27 september 2007 is klager in de Landelijke Afzonderings Afdeling (LAA) te Vught geplaatst. Door de selectiefunctionaris wordt onder meer aangevoerd dat de delicten waar klager van wordt verdacht
uitvoerig in de media zijn belicht. Klager vraagt zich af, waarom hij dan eerst in Dordrecht en Amsterdam is geplaatst. Klager wil niet dat zijn kinderen hem achter glas bezoeken en hij heeft zijn kinderen sinds zijn verblijf in de EBI niet meer
gezien.
Op 27 september 2007 kwam het meldpunt GRIP met informatie over klager. Daarna is er geen nieuwe informatie bijgekomen. Klagers verblijf in de EBI is verlengd op grond van oude informatie uit 2007, die bovendien vaag is, en door de selectiefunctionaris
onvoldoende werd geacht voor een EBI-plaatsing. Verwezen wordt naar de brief van de selectiefunctionaris van 23 oktober 2007. In de vergadering van 25 oktober 2007 van de adviescommissie EBI werd echter geadviseerd klager te plaatsen in de EBI.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van h.v.b. Het Schouw van 8 oktober 2007 is het volgende aangegeven. Klager wordt verdacht van het opdracht geven tot liquidaties en lidmaatschap van een criminele organisatie. Deze zaak heeft in de
media
veel aandacht gekregen. Gezien de positie van klager binnen deze organisatie, is vluchtgevaar of gevaar voor liquidatie aannemelijk. Klager is derhalve op lijst 2 geplaatst van beheers- en vluchtgevaarlijke gedetineerden. Klager is beperkt in zijn
vrijheden binnen de inrichting; klager neemt geen deel aan de arbeid en hij lucht afzonderlijk op de kleine luchtplaats.
Op 4 oktober 2007 heeft de inrichting een rapport van het meldpunt GRIP ontvangen. Die informatie is getoetst door de landelijke Officier van Justitie. Uit deze informatie kan worden afgeleid dat er ten aanzien van klager een ontvluchtingsplan bestaat
en een liquidatiedreiging aanwezig is. Men zoekt naar manieren om klager vanuit de gevangenis te bevrijden en als dat niet mogelijk is, zal men proberen om klager in de inrichting te doden.
Een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie kan door de CIE niet worden gegeven. De informatie is echter uit verschillende niet van elkaar afhankelijke bronnen afkomstig .

In zijn selectieadvies van 10 april 2008 stelt de directeur van de EBI dat er, mede gezien het nog recente GRIP-rapport van oktober 2007, onverminderd sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico betreffende ontvluchting en liquidatie. Hij adviseert
dan
ook de EBI-status van klager te verlengen met zes maanden.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 16 oktober 2007 in de LAA te Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager is van mening dat er ten aanzien van hem geen sprake is van liquidatiegevaar en klager heeft geen plannen om zich aan zijn detentie te onttrekken.
De informatie van het meldpunt GRIP en de landelijk Officier van Justitie vormen de basis voor een EBI-voorstel. Deze informatie is voldoende om tot plaatsing in de EBI te kunnen komen. Klager heeft echter sinds deze informatie bekend is geworden
dermate veel vrijheden genoten dat niet meer van een extreem vluchtrisico gesproken kan worden. Ook een eventueel gevaar voor liquidatie is niet aangetoond, noch hebben de beperkte maatregelen die in het h.v.b. te Amsterdam zijn genomen voor
problematische situaties gezorgd. Klager draaide normaal mee in het regime en men was zelfs goed te spreken over hem.
De selectiefunctionaris acht op grond van het voorgaande plaatsing in de EBI op dit moment niet geïndiceerd. Wel zal bij een afwijzing gekeken moeten worden naar een goed beveiligd h.v.b. met de mogelijkheid klager op een kleine afdeling te plaatsen.

De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot klagers overplaatsing naar de EBI aan de orde is geweest in de vergadering van 25 oktober 2007 van de Adviescommissie EBI.
Klager is gedetineerd omdat hij verdacht wordt van zeer ernstige delicten, die hebben geleid tot maatschappelijke onrust en tot een zeer ernstig geschokte rechtsorde. De mogelijkheid bestaat dat klager zal worden geconfronteerd met een gevangenisstraf
van zeer lange duur. De delicten waar klager van wordt verdacht zijn en worden uitvoerig in de media belicht. In geval van ontvluchting zou sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke onrust en van een zeer ernstig
geschokte rechtsorde, ook omdat niet uitgesloten kan worden dat klager zich wederom schuldig maakt aan het plegen van soortgelijke, ernstige delicten als waarvan hij thans wordt verdacht.
De adviescommissie EBI heeft geadviseerd klager over te plaatsen naar de EBI te Vught.

De selectiefunctionaris heeft op 10 april 2008 in de EBI te Vught met klager gesproken in het kader van het voorstel de EBI-status met zes maanden te verlengen. Klager betwistte alle argumenten om hem in de EBI te plaatsen, maar had het voorstel tot
verlenging van zijn verblijf in de EBI wel verwacht. Klager gaf aan de afgelopen periode niet ongunstig te hebben gezeten in de EBI. Het feit echter dat hij zijn kinderen achter glas zou moeten zien, maakt het verblijf in de EBI voor klager erg
moeilijk.
De selectiefunctionaris is van mening dat alle factoren, die bij de plaatsing in de EBI werden vastgesteld, in de afgelopen zes maanden niet zijn veranderd.

Ten aanzien van de noodzaak tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI heeft de selectiefunctionaris bericht dat deze aan de orde is geweest in de vergadering van de adviescommissie EBI van 17 april 2008. Uit de beschikbare informatie is
geconcludeerd dat klager onveranderd moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk.
De argumenten die ten grondslag liggen aan klagers plaatsing in de EBI zijn nog onverkort van kracht.

Naar aanleiding van het verslag van horen van 22 augustus 2008 heeft de selectiefunctionaris aangegeven dat de suggestie dat klagers plaatsing in de EBI en de verlenging van zijn verblijf in de EBI uitsluitend werden ingegeven door de aandacht van de
media voor de delicten, waar klager van wordt verdacht, onjuist is. De selectiefunctionaris verwijst naar de inhoud van zijn eerdere reacties op de beroepschriften.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Uit de stukken blijkt dat klager in voorlopige hechtenis verblijft in verband met de verdenking van het plegen van zeer ernstige delicten, te weten diverse liquidaties of pogingen daartoe. Uit het GRIP-rapport van september 2007 blijkt dat ten aanzien
van klager sprake is van een ontvluchtingsplan en een liquidatiedreiging. Men zoekt naar manieren om klager vanuit de gevangenis te bevrijden en als dat niet mogelijk is, zal men proberen om klager in de inrichting te doden.
De inhoud van deze rapportage in combinatie met de ernst van de feiten waar klager van wordt verdacht , vormen voldoende grond voor de conclusie dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van
recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt.
Het terzake door en namens klager gevoerde verweer kan hieraan niet afdoen.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, voldoet aan de beide categorieën als genoemd onder 4.2. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI
bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

Hoewel aan het GRIP-rapport van september 2007 geen nieuwe gegevens zijn toegevoegd, acht de beroepscommissie nog steeds aannemelijk dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor
ernstige geweldsdelicten vormt. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer kan hieraan niet afdoen.
De beroepscommissie concludeert dan ook dat klager nog steeds in beide categorieën valt als genoemd onder 4.2. Tegen de achtergrond van het vorenstaande kan de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Voor vier van de vijf feiten waar klager van wordt verdacht, is, naar wordt gesteld, de voorlopige hechtenis opgeheven. Bij een eventuele volgende verlenging zal dat aspect in de beoordeling moeten worden betrokken.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beide beroepen ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 1 oktober 2008.
secretaris voorzitter

Naar boven