Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36060/GA, 17 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:17-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/36060/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    17 april 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak van de beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden van                  1 augustus 2023 (LW-2023-292). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

2. De beoordeling
Verzoek om openbare behandeling
Klager heeft verzocht om openbare behandeling van het beroep, nu het beklag ziet op een schending van verbindende bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en de Grondwet, omdat artikel 6 van het EVRM van toepassing is en het gaat om een burgerlijk recht. De beroepscommissie begrijpt het verzoek ook als (impliciet) verzoek om mondelinge behandeling.

De behandeling van een beroep vindt niet in het openbaar plaats, tenzij de beroepscommissie van oordeel is dat de niet-openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag (artikel 69, vijfde lid, in verbinding met artikel 62, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)). 

Voordat de beroepscommissie aan de inhoudelijke beoordeling van klagers beroep kan toekomen, moet worden beoordeeld of klager ontvankelijk is in zijn beroep. De uitkomst daarvan, zoals hieronder beschreven, leidt er in dit geval toe dat niet-openbare behandeling niet onverenigbaar is met enige een ieder verbindende verdragsbepaling. De beroepscommissie wijst het verzoek om openbare behandeling daarom af. De beroepscommissie heeft (conform het procesreglement van de RSJ) op 26 februari 2024 per brief aan klager medegedeeld dat zijn verzoek wordt afgewezen. De stukken bevatten voldoende informatie om het beroep schriftelijk te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst daarom het impliciete verzoek tot mondelinge behandeling eveneens af.

De ontvankelijkheid van klager in zijn beroep
Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Pbw moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden ingediend.

De uitspraak van de beklagcommissie is op 8 augustus 2023 aan klager en de directeur toegezonden. Het beroepschrift dateert van        13 augustus 2023 en is op het secretariaat van de RSJ ontvangen op 8 september 2023. Daarmee heeft klager niet tijdig beroep ingesteld. De beroepscommissie zal beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

In het beroepschrift stelt klager dat hij de directeur op 14 augustus 2023 heeft verzocht om zorg te dragen voor de dagtekening vanwege de beroepstermijn van zeven dagen. De directeur heeft dit geweigerd. Klager stelt dat hij postzegels moest bestellen. Dit kon pas op      20 augustus 2023. Omdat klager de postzegels pas zou ontvangen op 29 augustus 2023, zou het beroepschrift drie weken later pas worden ontvangen. Volgens klager is de overschrijding van de beroepstermijn mede te danken aan de beslissing van de beklagcommissie met het kenmerk LW-2023-297. De beroepscommissie is ambtshalve bekend met deze beklaguitspraak (waartegen klager beroep heeft ingesteld met het kenmerk 23/36065/GA). Dat beklag ging erover dat klager niet kosteloos een klaagschrift kon indienen. Klager is door de beklagcommissie niet ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

De beroepscommissie overweegt dat de directeur niet verplicht is om zorg te dragen voor de dagtekening van beroepschriften. Artikel 61, tweede lid, van de Pbw, waarin staat dat het klaagschrift door tussenkomst van de directeur kan worden ingediend, is niet van overeenkomstige toepassing verklaard voor een beroepschrift tegen een uitspraak van de beklagcommissie (artikel 69, vijfde lid, van de Pbw). Het is klagers verantwoordelijkheid om tijdig beroep in te stellen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de enkele omstandigheid dat klager nog postzegels moest bestellen onvoldoende voor een verschoonbare termijnoverschrijding en klagers uitleg biedt daarvoor ook onvoldoende aanknopingspunten. Klager heeft de directeur gevraagd om het beroepschrift te dagtekenen. Maar verder is niet gesteld of gebleken dat klager zich heeft ingespannen om het beroepschrift tijdig in te dienen. 

Gelet op het voorgaande, is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De beroepscommissie zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

 

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.


Deze uitspraak is op 17 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. F. Sieders, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. A. Jongsma, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven