Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32847/GA, 9 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/32847/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    9 april 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet voortvarend handelen van de directeur en de casemanager in het kader van zijn resocialisatie en re-integratie.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 27 maart 2023 het beklag ongegrond verklaard (AR 2023/056). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], juridisch medewerker bij de PI Alphen, gehoord op de digitale zitting van              20 februari 2024. Klager bevindt zich inmiddels in vrijheid. De beroepscommissie heeft aangegeven dat hij eveneens digitaal aan de zitting kan deelnemen, door fysiek bij zijn raadsman aanwezig te zijn. Van die mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft altijd aan alles meegewerkt voor zijn resocialisatie. Hij heeft mondeling te horen gekregen dat de directeur hem slechts drie maanden voor zijn einddatum van 18 juli 2023 in een Exodushuis wil plaatsen op grond van artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Het is niet uitgelegd waarom nu opeens weer gekozen is voor artikelplaatsing. Eerst kon dit niet en werd er uitgeweken naar een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBA). Nu is het toch artikelplaatsing geworden, maar voor een beperkte duur. Er is dus onnodig tijd besteed aan een BBA-aanvraag.

Het Openbaar Ministerie (OM) en de selectiefunctionaris zouden volgens de casemanager hebben geadviseerd dat de plaatsing niet eerder aan de orde is dan drie maanden voor de einddatum van klagers detentie. Na deze mededeling aan klager was er verder niets meer mogelijk. Klager kon volgens zijn casemanager ook geen verlof meer aanvragen. Hij is afhankelijk van de casemanager voor de verstrekking van een verlofaanvraagformulier.

Klager is negen maanden van zijn mogelijkheid tot resocialisatie kwijt, zonder enige duidelijke toelichting. Dat klager zo lang heeft moeten wachten op een antwoord, is eerder naar voren gekomen in een klacht met kenmerk AR-2022-785, maar ook daarna hield de vertraging niet op. Zo is klager medegedeeld dat de casemanager de aanvraag niet juist had voorgelegd bij de selectiefunctionaris, wat halverwege december 2022 plaatsvond.

Ook is klager gewisseld van casemanager, wat voor onnodige vertraging heeft gezorgd. Afspraken worden niet nagekomen. Er wordt geen verantwoordelijkheid genomen voor hoe er met klagers dossier wordt omgegaan.

De adviezen zijn gebaseerd op onvolledige informatie. De casemanager heeft de afgenomen risicotaxatie niet meegezonden, waardoor in het OM-advies nog steeds staat dat een risicotaxatie noodzakelijk wordt geacht. Een risicotaxatie heeft een grote invloed op het doorgaan van het traject en de duur daarvan. De informatie uit de risicotaxatie had tot andere adviezen kunnen leiden. Het OM beschikte ook niet over de diagnostiek en een aanvullend rapport van de reclassering. De directeur kan bovendien afwijken van het advies van het OM.

Klager verwijt de directeur en de casemanager dat zijn dossier traag is behandeld, dat de status van de BBA-aanvraag nog steeds onduidelijk is en dat onvolledige informatie is verstrekt aan het OM en de selectiefunctionaris.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar het verweerschrift in beklag en wat tijdens de beklagzitting is aangevoerd en voert aanvullend het volgende aan.

Er is nooit een BBA-aanvraag door klager ingediend. In oktober 2022 is een BBA-plaatsing wel besproken met klagers casemanager, maar diezelfde maand is besproken dat vanuit het psycho-medisch overleg (PMO) zou worden ingezet op een artikelplaatsing.

Een artikelplaatsing betreft noodzakelijke zorg die niet binnen de PI kan worden aangeboden. Ten aanzien van artikelplaatsing kan een gedetineerde slechts zijn zorgvraag bij de directeur neerleggen. Vervolgens dient de noodzaak voor een artikelplaatsing vanuit het PMO te worden geïndiceerd. De gedetineerde wordt vervolgens aangemeld bij het Informatiesysteem Forensische Zorg (IFZo) Het IFZo beoordeelt en matcht de geschikte zorgaanbieder aan de hand van de indicatiestelling. Tot slot wordt er advies opgevraagd bij het OM en wordt het verzoek ingestuurd naar de selectiefunctionaris. De directeur beslist vervolgens. Die beslissing wordt mondeling medegedeeld en hoeft niet op schrift te worden gesteld.

Vanuit het PMO is in oktober 2022 ingezet op een artikelplaatsing. Klager is aangemeld bij het IFZo. Het IFZo heeft Exodus gematcht aan klager en Exodus heeft aangegeven dat klager welkom is. Op 23 november 2022 is het verzoek tot artikelplaatsing ingestuurd naar de selectiefunctionaris. De selectiefunctionaris heeft op 22 december 2022 negatief geadviseerd. 

Het OM vindt het aanbrengen van structuur om de risico’s te verlagen geen noodzaak in de zin van de wet. Het is volgens het OM niet duidelijk waarom overbrenging in dit stadium van de tenuitvoerlegging noodzakelijk is. De einddatum van klagers detentie is 17 juli 2023 en daarna komt een traject van voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Er bestaan reële andere mogelijkheden om klager te re-integreren. Wellicht is overbrenging naar een begeleid-wonen instelling gewenst, maar niet eerder dan drie maanden voor klagers v.i.-datum. 

Er is geen risicotaxatie meegestuurd naar het OM. Een risicotaxatie zou ook geen verandering hebben gebracht in het OM-advies. Waar het om gaat, is dat de noodzaak voor een artikelplaatsing (eerder dan drie maanden voor de v.i.-datum) ontbrak. 

Uit het advies van de selectiefunctionaris volgt dat klager eerder tijdens een proeftijd (met een enkelband) heeft gerecidiveerd. De risico’s zijn aanzienlijk. Een contact- en locatieverbod zijn ontoereikende bescherming, aangezien het bij eerdere delicten om willekeurige slachtoffers ging. Klager heeft laten zien dat hij moeilijk om kan gaan met vrijheden. De selectiefunctionaris is het met het OM eens dat er geen noodzaak bestaat om hem meteen over te plaatsen. Een artikelplaatsing behoort wel tot de mogelijkheden, echter niet eerder dan drie maanden voor het einde van zijn detentie.

De directeur stond positief tegenover artikelplaatsing in het algemeen. Klager had begeleiding nodig en Exodus was voor klager de best passende plek. De directeur heeft de adviezen van het OM en de selectiefunctionaris gevolgd over de ingangsdatum van de artikelplaatsing. 

Klager is op 27 maart 2023 in Exodus geplaatst. Het is voldoende gemotiveerd waarom klager niet eerder in aanmerking is gekomen voor artikelplaatsing. Er is geen sprake van niet voortvarend handelen van de casemanager.

Iedere gedetineerde kan een verlofaanvraag indienen en die aanvraag wordt dan behandeld. Klager heeft in deze periode geen verlofaanvraag ingediend bij de casemanager.

 

3. De beoordeling
Klager heeft op 8 januari 2023 een klaagschrift ingediend tegen het niet voortvarend handelen van de directeur/casemanager in het kader van zijn resocialisatie en re-integratie. Uit de stukken en wat ter zitting is aangevoerd begrijpt de beroepscommissie dat klagers beklag is gericht tegen drie onderdelen:
1.    onvoldoende voortvarend handelen van de inrichting in het kader van de artikelplaatsing;
2.    de beslissing van de directeur om klager slechts drie maanden voor de einddatum van zijn detentie naar Exodus over te plaatsen;
3.    het niet mogen aanvragen van verlof.

Onvoldoende voortvarend handelen
Klager vindt dat er traag is gehandeld, doordat er een periode opeens gesproken werd over een BBA-plaatsing en hij is gewisseld van casemanager. De beroepscommissie overweegt dat klager geen concrete data heeft genoemd. Volgens de directeur hebben klager en zijn casemanager in oktober 2022 gesproken over een mogelijke BBA-plaatsing. Maar diezelfde maand is vanuit het PMO ingezet op artikelplaatsing, zoals klager wilde. Op 23 november 2022 is advies opgevraagd bij de selectiefunctionaris. Het is niet duidelijk op welke datum de directeur heeft beslist over de artikelplaatsing en wanneer dat aan klager is medegedeeld. Dit is in ieder geval voor 8 januari 2023 (de datum van het klaagschrift) geweest.

Gelet op de voorgaande omstandigheden is er naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van onvoldoende voortvarend handelen. De beroepscommissie zal het beroep inzake onvoldoende voortvarend handelen daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

Beslissing tot artikelplaatsing
Op grond van artikel 43, vierde lid, van de Pbw draagt de directeur zorg voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Indien de gedetineerde wordt overgebracht ten behoeve van de verlening van forensische zorg bedoeld in de Wet forensische zorg, geschiedt de overbrenging overeenkomstig de bepalingen van die wet.

Anders dan de directeur stelt kan een gedetineerde volgens vaste jurisprudentie wel verzoeken om een artikelplaatsing en dient de directeur een beslissing te nemen op zo’n verzoek (bijvoorbeeld RSJ 5 april 2023, 21/20860/GA). 

De directeur heeft beslist dat klager op 27 maart 2023 (drie maanden voor de einddatum van zijn detentie) zal worden overgeplaatst naar Exodus in het kader van een artikelplaatsing. 

Omdat de directeur in beginsel positief tegenover de artikelplaatsing stond (vanwege klagers zorgvraag en de benodigde begeleiding), heeft hij advies opgevraagd bij de selectiefunctionaris. De selectiefunctionaris heeft op 22 december 2022 geadviseerd om klager niet eerder dan drie maanden voor zijn einddatum uit te plaatsen. De selectiefunctionaris heeft daarbij het advies van het OM van 28 augustus 2022 gevolgd. Het standpunt van het OM en de selectiefunctionaris was dat er geen noodzaak bestond om klager eerder dan drie maanden voor zijn einddatum bij Exodus te plaatsen. 

Uit het advies van het OM blijkt dat het OM wel de beschikking had over de verdiepingsdiagnostiek, maar niet over de risicotaxatie. Het OM is uitgegaan van een hoog risico op recidive en letselschade en van een aanzienlijke kans dat klager zich niet aan afspraken zal houden, vanwege onbetrouwbaarheid in het verleden. De beroepscommissie overweegt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de risicotaxatie tot een andere conclusie van het OM had geleid, namelijk dat een artikelplaatsing eerder dan drie maanden voor de einddatum wél noodzakelijk was.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur de adviezen van het OM en de selectiefunctionaris redelijkerwijs kunnen volgen. Het is niet aannemelijk geworden dat klagers benodigde zorg en hulp een artikelplaatsing eerder dan drie maanden voor de einddatum noodzakelijk maakten.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep inzake de beslissing tot artikelplaatsing daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

Niet mogen aanvragen van verlof
Uit het klaagschrift blijkt dat klager ook beklag heeft ingesteld tegen het niet mogen aanvragen van verlof. De beklagcommissie heeft hier niet op beslist. De beroepscommissie zal dit beklag om proceseconomische redenen zelf alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager stelt dat zijn casemanager zou hebben gezegd dat hij geen verlofaanvraag meer mocht indienen, nadat was medegedeeld dat hij drie maanden voor zijn einddatum in Exodus zou worden geplaatst. Volgens klager is hij van de casemanager afhankelijk voor het verstrekken van een aanvraagformulier. De directeur heeft aangevoerd dat iedere gedetineerde een verlofaanvraag kan indienen en dat klager in deze periode geen verlofaanvraag heeft ingediend bij de casemanager.

Met de enkele stelling van klager, zonder aanvoering van nadere omstandigheden, is het onvoldoende aannemelijk geworden dat klager een verlofaanvraag bij zijn casemanager heeft gedaan en de casemanager die aanvraag niet in behandeling zou hebben genomen.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie dit beklagonderdeel ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake onvoldoende voortvarend handelen en inzake de beslissing tot artikelplaatsing ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beklag inzake het niet mogen aanvragen van verlof ongegrond.


Deze uitspraak is op 9 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. dr. A. Pahladsingh en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. A, Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven