Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35896/GB, 20 maart 2024, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/35896/GB
    
            
Betreft    [klager]
Datum    20 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
 

1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP). 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 31 augustus 2023 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager voldoet aan alle voorwaarden voor deelname aan een PP. Hij heeft een door de politie goedgekeurd verblijfadres, goedgekeurd werk en gedurende zijn detentie voor 79% van de tijd goed gedrag vertoond. Er is een risicotaxatie uitgevoerd die laat zien dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat. Klager kwam al sinds juni 2023 in aanmerking voor deelname aan een PP. 

Alleen de vrijhedencommissie van de inrichting heeft negatief geadviseerd. Verweerder heeft de positieve adviezen naast zich neergelegd. Ten tijde van de bestreden beslissing had klager nog geen verloven genoten. Een door klager in december 2022 ingediend verzoek om verlof werd afgewezen omdat hij eerst een Cognitieve Vaardigheden-training moest volgen. Dat heeft hij gedaan, maar hij kreeg daarna geen verlof. Dat kan klager niet worden tegengeworpen. Hij heeft zich erg ingezet voor zijn resocialisatie door het volgen van cursussen en het meewerken aan de risicotaxatie. Klager laat in de inrichting zien dat hij zich houdt aan afspraken. Hij neemt zijn medicatie in de inrichting trouw in. Controle op die inname is dan ook niet nodig. 

Standpunt van verweerder
Vooropgesteld moet worden dat in tegenstelling tot wat in de afwijzende beslissing is opgenomen, klager niet voldeed aan de in het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: het Beleidskader) opgenomen normen. Wanneer een gedetineerde op het moment van beoordeling tussen de 60% en 80% is gepromoveerd, moet een afweging worden gemaakt. Bij die afweging worden de ontwikkeling van het gedrag en de aard en ernst van eventuele opgelegde disciplinaire straffen meegewogen. 

Sinds de start van zijn detentie heeft klager negen keer in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum verbleven. Zijn laatste verblijf was van 12 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022. Klager heeft meerdere keren ordemaatregelen opgelegd gekregen vanwege zijn gemoedstoestand. De psychiatrische problematiek van klager heeft zich gedurende zijn detentie ontwikkeld. Zo is hij in 2015 ernstig verward aangetroffen in zijn cel, die hij met heet water had laten onderlopen. Op dat moment was hij naakt en niet aanspreekbaar. Hij heeft ernstige brandwonden aan zijn handen en voeten opgelopen. In 2016 heeft klager zelf gevraagd om in afzondering te worden geplaatst, omdat hij het idee had dat medewerkers van de inrichting een complot tegen hem aan het smeden waren.

Op 29 mei 2018 wilde klager een medegedetineerde slaan met een stoel. Een personeelslid wilde tussenbeide komen en is hierbij met de stoelpoot in het gezicht geraakt. Klager is daarop in afzondering geplaatst waarna hij de volgende dag zijn cel heeft onder geplast en zich agressief heeft gedragen in de richting van het personeel. In 2020 heeft klager een medegedetineerde tegen zijn wil kaalgeschoren, hem uitgekleed tot hij naakt was en dit laten filmen door een medegedetineerde. Het filmpje is op internet geplaatst. Klager heeft aangegeven dit te hebben gedaan, omdat de medegedetineerde vast zat voor een strafbaar feit waarbij zijn nichtje slachtoffer is geworden. Voor het laatst heeft klager op 7 april 2023 een ordemaatregel opgelegd gekregen nadat hij verward en afwijkend gedrag vertoonde. Hierover heeft klager verklaard drugs te hebben gebruikt en zijn voorgeschreven medicatie niet te hebben genomen. 

Dat klagers eerste verzoek om verlof op 5 december 2022 is afgewezen, lag aan klagers wisselende gemoedstoestand en de uitkomst van de risicoscreener geweld. Het werd noodzakelijk geacht om eerst alle interventies te laten plaatsvinden voordat er een op een maat gemaakt re-integratieplan kon worden opgesteld.

Ondanks het positieve advies van de reclassering en de zichtbare positieve ontwikkeling die klager gedurende zijn verblijf in de locatie Hoogvliet te Rotterdam heeft doorgemaakt, vormt de hiervoor beschreven turbulente en heftige detentiegeschiedenis een forse contra-indicatie voor het op dit moment verlenen van vergaande vrijheden in de vorm van deelname aan een PP. Klager heeft in de periode voor het verzoek om deelname aan een PP in een prikkelarme en relatief kleinschalige omgeving doorgebracht. Het is van groot belang dat stapsgewijs wordt toegewerkt naar eventuele deelname aan een PP.

Op 6 september 2023 is klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof toegewezen en dat verlof is goed verlopen. Op 25 oktober 2023 is positief beslist op klagers verzoek om re-integratieverlof voor extramurale arbeid en daarna plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA). Klager verblijft sinds 26 oktober 2023 in de BBA van de locatie Hoogvliet. Op 23 november 2023 is negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof. Wel is positief geadviseerd voor drie kortdurende re-integratieverloven. De inrichting heeft verweerder telefonisch laten weten dat het goed gaat met klager. 

3. De beoordeling
Klager is sinds 8 oktober 2015 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaar met aftrek, wegens kort gezegd vier keer poging tot doodslag, het veroorzaken van lichamelijk letsel door roekeloos gedrag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 5 juni 2024. Op dit moment verblijft klager in een BBA. 

Hoewel artikel 6, aanhef en onder d, van de Penitentiaire maatregel (Pm) en artikel 20ab, derde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting de combinatie van plaatsing in een BBA en deelname aan een PP uitsluiten, is er sprake van overgangsrecht, waardoor klager vanwege zijn onherroepelijke veroordeling voor 1 december 2021 en vanwege de aanvang van zijn detentie voor die datum nog steeds in aanmerking kan komen voor deelname aan een PP (vergelijk RSJ 14 maart 2023, 22/29210/GB). 

De wet- en regelgeving
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Pm komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:
-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;
-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;
-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;
-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;
-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;
-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;
-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;
-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:
-    die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of
-    van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,
als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:
-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;
-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

In het Beleidskader zijn de normen vastgelegd voor het gedrag van de gedetineerde om in aanmerking te komen voor deelname aan een PP:
-    Een gedetineerde voldoet aan de norm als hij ten minste 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling.
-    Er is een afweging nodig bij een gedetineerde die 60% tot 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling. Bij die afweging betrekt verweerder de ontwikkeling in het gedrag, de aard en ernst van de disciplinaire straffen en de momenten waarop de gedetineerde disciplinair is gestraft.
-    Een gedetineerde voldoet niet aan de norm als hij minder dan 60% van zijn detentie gepromoveerd is geweest.

De inhoudelijke beoordeling 
Gelet op het verloop van klagers detentieperiode en de ontwikkeling van zijn gedrag – zoals weergegeven onder het standpunt van verweerder – acht de beroepscommissie het niet onredelijk dat verweerder in dit geval zwaarder gewicht toekent aan de mogelijke risico’s voor klager en zijn omgeving bij een deelname aan een PP, zonder dat klager voorafgaande vrijheden heeft genoten, dan aan de positieve adviezen met betrekking tot klagers deelname aan een PP. Dit geldt zeker nu klager ten tijde van de bestreden beslissing nog ruim acht maanden detentie moest ondergaan en er dus nog voldoende ruimte bestond en bestaat om eerst minder vergaande vrijheden aan klager te verlenen. 

Hoewel de reclassering bij uitstek deskundig is op dit gebied, benadrukt verweerder terecht dat de reclassering heeft geadviseerd na een voor klager relatief prikkelarme periode in detentie. Bovendien staat in het advies van de reclassering dat klager sinds 2015 meerdere psychotische episoden heeft gehad en dat dit risico’s – waaronder het toepassen van geweld – met zich kan meebrengen. 

De beroepscommissie hecht bijzondere waarde aan de omstandigheid dat verweerder in de bestreden beslissing de directeur verzoekt om klager op korte termijn in beeld te brengen voor kortdurend re-integratieverlof en bij een goed verloop daarvan een voorstel voor plaatsing in een BBA in te sturen. Voorgaande is gebeurd. Er is ingezet op een meer geleidelijke fasering in het kader van klagers terugkeer in de samenleving. De beroepscommissie kan dat in klagers situatie goed volgen. 

Gelet op klagers gedrag gedurende zijn gehele detentie, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 20 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven