Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29181/GA, 18 maart 2024, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29181/GA
    
            
Betreft    klager
Datum    18 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

klager (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    de uitvoer van spullen aan de verkeerde persoon (Ho-2021-317);
b.    het te laat uitreiken van een beslissing van de selectiefunctionaris (Ho-2021-341).

De beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet heeft op 22 augustus 2022 beklag a. gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend en beklag b. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Ten aanzien van beklag a. Het is aan de directeur te wijten dat er ten onrechte eigendommen van klager zijn meegegeven aan de verkeerde persoon. De directeur is daarmee verantwoordelijk voor de schade die klager daardoor heeft geleden. Klager had voor de geleden schade daarom tenminste gedeeltelijk gecompenseerd moet worden. Hij betwist dat de directeur voldoende moeite heeft gedaan om, zoals klager door het personeel van de Binnenkomst Afdeling Delinquenten (BAD) was beloofd, de bezoekster, naast telefonisch, ook per e-mail te bereiken. Er is geen e-mail overgelegd waaruit dit blijkt. Ook had de directeur aan de bezoekster een brief kunnen sturen. Klager betwist daarnaast dat hij zich niet heeft ingespannen om de spullen terug te krijgen. Hij heeft pogingen daartoe gedaan, maar het is hem niet gelukt. Klager heeft zijn eigendommen, waarvan hij de waarde op €333,- heeft begroot, tot op heden niet teruggekregen. De directeur heeft de juistheid van deze begroting niet betwist, zodat hiervan moet worden uitgegaan. 

Ten aanzien van beklag b. De op 27 augustus 2021 gedateerde brief van de selectiefunctionaris had aan klager redelijkerwijs rond 31 augustus 2021 kunnen worden uitgereikt. Dit is echter pas op 10 september 2021 gebeurd. Tijdens de zitting van de beklagcommissie heeft de directeur verklaard dat de brief niet direct kon worden uitgereikt, omdat er nog iets moest worden veranderd. De (datering van de) brief is echter niet aangepast. De directeur heeft onjuist en onzorgvuldig gehandeld. Als de brief tijdig was uitgereikt, had klager zijn overplaatsing naar de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem mogelijk kunnen voorkomen. Klager veronderstelde (ten onrechte) dat de bezwaartermijn inmiddels was verstreken, waardoor hij geen bezwaar heeft ingesteld tegen de beslissing van de selectiefunctionaris tot overplaatsing naar de PI Arnhem. Pas kort voordat klager deze beslissing ontving kwam hij te weten dat het slachtoffer in zijn strafzaak in die inrichting verbleef. Klager vreesde dat hij door hem zou worden mishandeld en heeft dit bij zijn casemanager en strafrechtadvocaat kenbaar gemaakt. Op advies van hen beiden heeft klager gewacht totdat hij de beslissing van de selectiefunctionaris ontving. Toen heeft hij zijn bezorgdheid ten overstaan van de casemanager en een penitentiair inrichtingsmedewerker opnieuw gedeeld. Een dag later werd hij echter al overgeplaatst. Daar is zijn vrees voor mishandeling waarheid geworden. Het heeft ertoe geleid dat hij met spoed naar de PI Nieuwegein moest worden overgeplaatst.

Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling
Beklag a.
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen. Het staat vast dat persoonlijke spullen van klager uit de fouillering ten onrechte aan een bezoekster zijn meegegeven. Dit rechtvaardigt het toekennen van een tegemoetkoming. 

Bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming houdt de beroepscommissie rekening met het feit dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. Als sprake is van schade en deze schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. In het dossier bestaan echter geen aanwijzingen, anders dan de niet onderbouwde stelling van klager, welke spullen door de bezoekster zijn meegenomen en welke waarde deze spullen hebben. De schade is dus niet eenvoudig vast te stellen. Klager heeft daarnaast niet duidelijk gemaakt welke pogingen hij zelf heeft gedaan om contact op te nemen met de bezoekster, die geen onbekende van hem is. Verder acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat de directeur zijn toezegging is nagekomen en zich heeft ingespannen om de spullen terug te krijgen. 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, voor zover in beroep aan de orde. De beroepscommissie stelt de hoogte van de tegemoetkoming vast op €25,-.

Beklag b.
Op grond van artikel 36 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft een gedetineerde het recht post te ontvangen. De directeur moet aan de gedetineerde de post uitreiken, tenzij er op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw een reden is om dat niet te doen. Van een dergelijke reden is niet gebleken. Het valt onder de verzorgende taken van de directeur dat het uitreiken van post ook tijdig gebeurt.

Het niet tijdig uitreiken van post kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Dat is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (c.q. belangrijkheid) van het probleem.

Klager beklaagt zich over het eenmalig niet tijdig uitreken van een poststuk. Van een vermeende structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kan dan ook geen sprake zijn. Klager heeft daarom onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van beklag b. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €25,-.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.


Deze uitspraak is op 18 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. F. Sieders, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door 
mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven