Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39553/SGA, 15 maart 2024, schorsing
Uitspraakdatum:15-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/39553/SGA
    
            
Betreft    [verzoeker]
Datum    15 maart 2024


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
 

1. De procedure
De directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van acht dagen opsluiting in een strafcel, vanwege aangetroffen contrabande in verzoekers cel, ingaande op 13 maart 2024 om 16:00 uur en eindigend op 21 maart 2024 om 16:00 uur.

Verzoekers raadsman, mr. T.S. van der Horst, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift en van de nadere toelichting van verzoekers raadsman van 15 maart 2024. 
 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker is betwist dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de telefoon die op 13 maart 2024 is aangetroffen onder een koelkast die op 12 maart 2024 in zijn eenpersoonscel is geplaatst. Verzoeker verblijft sinds 12 maart 2024 in die cel en zijn voormalige celgenoot – en bewoner van de cel waarin de koelkast tot 12 maart 2024 stond – heeft verklaard dat de telefoon van hem is. De telefoon is onder de koelkast geplaatst met tape die is aangetroffen op de cel van verzoekers voormalige celgenoot. Verzoeker heeft een aanvraag voor deelname aan een penitentiair programma en heeft (zeker nu) geen belang bij het aanwezig hebben van verboden voorwerpen. Voor zover er voor 12 maart 2024 positieve signalen zijn geweest, kunnen deze niet aan verzoeker worden gerelateerd. Verder wordt onterecht gesuggereerd dat het positieve signaal betekent dat de telefoon op dat moment wordt gebruikt.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 13 maart 2024, komt naar voren dat de ‘Mobifinder’ meerdere avonden achter elkaar een melding heeft gegeven bij verzoekers cel. Om die reden is de cel gecontroleerd, waarbij aan de onderkant van de koelkast in de cel een mobiele telefoon, een stekker en een kabel is gevonden die met tape waren vastgemaakt. Nu de Mobifinder twee keer een positief signaal gaf op het gebruik van een telefoon in verzoekers cel, acht de directeur aannemelijk dat hij weet had van de telefoon en deze ook heeft gebruikt. 

De voorzitter overweegt als volgt. 
Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet is voor het opleggen van een disciplinaire straf vereist dat de gedetineerde verantwoordelijk kan worden gehouden voor het begaan van het feit waarvoor hij disciplinair wordt gestraft. 

Namens verzoeker is gemotiveerd betwist dat hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de in zijn cel aangetroffen contrabande. Daartegenover heeft de directeur volstaan met de stelling dat verzoeker weet had van de mobiele telefoon gelet op de door de Mobifinder afgegeven positieve signalen. Hierdoor blijven echter namens verzoeker aangevoerde standpunten onbetwist (en onbeantwoord), zodat het – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker weet had van de in zijn cel aangetroffen contrabande. Gelet daarop moet de beslissing van de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek daarom toewijzen.
 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.


Deze uitspraak is op 15 maart 2024 gedaan door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven