Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30872/GA, 6 maart 2024, Beroep
Uitspraakdatum:06-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/30872/GA
        
                
Betreft    [Klager]
Datum    6 maart 2024

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Schiphol heeft op 1 december 2022 het beklag gegrond verklaard en de directeur opgedragen een nieuwe beslissing te nemen (DS2022/357). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het DC Schiphol (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het is onbegrijpelijk dat de beklagcommissie enkel stelt dat de directeur een nieuwe beslissing moet nemen met een betere onderbouwing. Klager heeft voldoende aangetoond dat hij met zijn echtgenote een duurzame en vaste band heeft. Het opvragen van een huwelijksakte of uittreksel uit het bevolkingsregister was volstrekt overbodig. De beklagcommissie heeft nagelaten te oordelen dat de informatie die hiertoe bekend was bij de directeur, voldoende was om een duurzame en vaste band vast te stellen. Dat voorts niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden dat BZT dient bij te dragen aan het behoud of het versterken van de banden tussen klager en zijn echtgenote, BZT van belang is voor klagers terugkeer in de samenleving en de belangen van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zich niet verzetten tegen BZT, is in zijn geheel niet onderbouwd. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er onzekerheden waren over de vraag of BZT ten goede zou komen van klagers relatie met zijn echtgenote. Daarnaast is ten onrechte de bewijslast omgedraaid en het belang van klagers kinderen – die niet betrokken zijn bij BZT – meegenomen in de afwijzende beslissing. De afwijzende beslissing is enkel gestoeld op het (subjectieve) oordeel van de directeur en klagers casemanager dat BZT vanwege klagers strafzaak niet bijdraagt aan het behoud of het versterken van de banden tussen hem en zijn echtgenote. Dit oordeel is nergens op gebaseerd. Er waren geen beperkingen in het contact tussen klager en zijn echtgenote of bezwaren vanuit instanties. 

In het kader van een humane tenuitvoerlegging van een detentie is het van belang om de relatie met een partner te kunnen onderhouden en te versterken. BZT draagt daar redelijkerwijs aan bij. Het onderhouden en versterken van de relatie is in beginsel ook van belang voor de terugkeer in de samenleving. Er waren geen contra-indicaties om BZT niet toe te staan. De belangen van klager zijn in dezen grovelijk veronachtzaamd. 

Primair had de beklagcommissie klager de door de afwijzende beslissing gemiste BZT-momenten moeten toekennen. Subsidiair had de beklagcommissie klager een financiële tegemoetkoming moeten toekennen. Klager verzoekt de beroepscommissie hem alsnog juist te compenseren.  

Standpunt van de directeur
Op 22 september 2022 is klagers verzoek om BZT afgewezen, omdat BZT vanwege het delict waar klager van wordt verdacht niet bijdraagt aan het behoud of het versterken van de banden tussen klager en zijn beoogde bezoek en omdat klager niet een van de in de huisregels van het DC Schiphol genoemde documenten heeft kunnen overleggen om zijn hechte en duurzame band aan te tonen. In afwachting van dit beroep is er nog geen nieuwe beslissing genomen. 

 

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie het beklag gegrond heeft verklaard, omdat naar haar oordeel de beslissing van de directeur onvoldoende is gemotiveerd. In dat kader heeft de beklagcommissie de directeur opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. 

Klager kan zich er niet mee verenigen dat de beklagcommissie heeft volstaan met het geven van een opdracht aan de directeur om een nieuwe beslissing te nemen. Klager meent dat hij (financieel) gecompenseerd dient te worden voor de door de afwijzende beslissing gemiste BZT-momenten.  

Tegen de gegrondverklaring van het beklag, en in het verlengde daarvan de opdracht van de beklagcommissie aan de directeur om een nieuwe beslissing te nemen, staat voor klager geen beroep open (vergelijk RSJ 19 december 2005, 05/2027/GA en 05/2069/GA). De beroepscommissie merkt daarbij op dat als klager het niet eens is met de nieuwe beslissing van de directeur, hij daartegen (opnieuw) beklag kan instellen. Gelet op wat klager in de kern met zijn beroep kennelijk wil bewerkstelligen, vat de beroepscommissie het beroep op als te zijn gericht tegen het niet toekennen van een (financiële) tegemoetkoming, waartegen voor klager wél beroep openstaat. De beroepscommissie kan zich verenigen met het (impliciete) oordeel van de beklagcommissie om aan klager geen (financiële) tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. 

 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde. 


Deze uitspraak is op 6 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. M. Iedema, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven