Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35335/GA, 23 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/35335/GA

            
Betreft    [Klager]
Datum    23 mei 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    een ‘‘ordemaatregel van uitsluiting van arbeid’’, voor de duur van twaalf maanden, ingaande op 21 maart 2023 (VU 2023/504);
b.    de beslissing van 27 maart 2023 om hem niet in de gelegenheid te stellen aan arbeid deel te nemen (VU 2023/514).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 25 juli 2023 beklag a. formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard en beklag b. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, klagers raadsvrouw en, namens de directeur van de PI Vught, de landsadvocaat en een afdelingshoofd van de PI Vught gehoord op de digitale zitting van 2 februari 2024.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Volgens de directeur zijn er aanwijzingen en/of vermoedens dat klager zich bezig zou houden met voortgezet crimineel handelen. Het gaat dan over mobiele telefoons waarover klager beschikking zou hebben gehad toen hij in Colombia in detentie verbleef en het gewenste geprivilegieerde contact met zijn Colombiaanse advocaat vanuit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Klager ontkent. Klager is in meerdere beklagprocedures, waaronder onderhavige procedure, ingegaan op hetgeen in de rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) is opgenomen en heeft aangegeven dat dit niet juist c.q. onvolledig is. De beklagcommissie is niet inhoudelijk ingegaan op de argumenten die zijn aangedragen. Klager ontkent dat de aangetroffen telefoons van hem waren. De telefoons zijn in een celruimte aangetroffen die klager met medegedetineerden deelde. Overdag was er vrij toegang in de celruimte en honderden mensen liepen rond op de afdeling. Er waren geen vaste slaapplekken. 

In het GRIP-rapport van 3 oktober 2022 beschrijft het GRIP dat er afbeeldingen op een telefoon zijn aangetroffen. Om welke reden die afbeeldingen zouden meebrengen dat klager zich in detentie bezig zou houden met voortgezet crimineel handelen, volgt niet uit de beslissing of uit het GRIP-rapport. Verder volgt uit het GRIP-rapport dat er met een telefoon is gecommuniceerd via de applicatie ‘SKY ECC-v2’. Om welke reden het GRIP meent dat klager de gebruiker van dat account zou zijn en berichten zou hebben verstuurd, volgt niet uit het rapport. Hoewel de directeur mag uitgaan van GRIP-informatie, moet hij zich er wel van vergewissen dat die informatie actueel, betrouwbaar en concreet is. 

Voor zover de telefoons al aan klager zouden kunnen worden toegeschreven, wordt benadrukt dat het gaat om telefoons die op 16 september 2020 in Colombia zijn aangetroffen. Het gaat dus om informatie die ten tijde van de bestreden beslissingen meer dan twee jaar oud was. Niet valt in te zien om welke reden dit na zo’n tijdsverloop relevant is, nu de detentieomstandigheden in Colombia niet vergelijkbaar zijn met die in de EBI en klager sinds 7 december 2021 in de EBI verblijft. Nergens blijkt uit dat sindsdien telefoons of andere contrabande bij hem zijn aangetroffen en evenmin dat hij zou hebben geprobeerd om contrabande in of uit te voeren.

Voorts geeft de directeur aan dat het vermoeden bestaat dat klager geprivilegieerd contact met de Colombiaanse advocaat probeert te krijgen, omdat deze advocaat hem behulpzaam zou kunnen zijn bij witwassen. Voor zover hiermee wordt geïnsinueerd dat een rechtsbijstandverlener meewerkt aan het plegen van een strafbaar feit, wordt benadrukt dat aan een advocaat hoge eisen worden gesteld. Het is bijzonder kwalijk om dit in twijfel te trekken. 

De informatie in de GRIP-rapporten van 11 november 2022 en 13 januari 2023 betreft een opsomming van volgens het GRIP relevante samenvattingen van vertalingen van telefoongesprekken die klager met zijn partner had. In die gesprekken wordt gesproken over geld en betalingen. Er is gesproken over het betalen van de advocaat voor zijn werkzaamheden. Het is klager onduidelijk om welke reden dit een vermoeden van voortgezet crimineel handelen zou opleveren. Bovendien zijn de samenvattingen geen juiste vertaling, dan wel een onjuiste vertaling van wat er telefonisch besproken werd. Dit standpunt vindt ondersteuning in de opmerking van de tolk in het GRIP-rapport van 13 januari 2023 waar wordt opgemerkt dat klager de Spaanse taal onvoldoende beheerst en hij vaak met verkeerde woorden en verkeerde persoonsvormen spreekt. Het had op de weg van de directeur gelegen om nader onderzoek te doen naar de gesprekken. 

Op basis van artikel 64, vierde lid, in verbinding met artikel 73, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) wordt verzocht de directeur op te dragen een volledige schriftelijke uitwerking van de betreffende telefoongesprekken aan klager en zijn advocaat te verstrekken c.q. de opnames van die telefoongesprekken beschikbaar te stellen, zodat klager zijn standpunt nader kan onderbouwen. De inhoud van die gesprekken is van belang voor de beoordeling van het beroep. 

Volgens de directeur zijn er veiligheidsrisico’s bij het aanbieden van arbeid op cel. Er worden in de EBI in het kader van bijvoorbeeld koken en sport ook voorwerpen gebruikt en het gebruik daarvan kan kennelijk wel plaatsvinden zonder dat de orde en veiligheid in de inrichting in het gedrang komen. Als klager arbeid wordt geweigerd, zou iedere gedetineerde in de EBI arbeid moeten worden geweigerd. De directeur heeft een zorgverplichting. Het is aan de directeur om uit te zoeken welke arbeid voor klager mogelijk is om uit te voeren. Klager wil graag werken en een zinvolle dagbesteding. Hij brengt 21 tot 22 uur op cel door en heeft geen zinvolle dagbesteding. Bovendien is de uitsluiting voor de duur van twaalf maanden niet in lijn met de zorgplicht. De directeur zou in die twaalf maanden moeten zoeken naar een oplossing. Op dit moment krijgt klager meer sport en recreatie aangeboden, maar zodra er een nieuwe gedetineerde binnenkomt is dit afgelopen.  

Klager verzoekt om hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur heeft toegelicht dat hij op basis van een individuele beoordeling klager geen arbeid aanbiedt. De directeur heeft in zijn beslissing toegelicht dat het aanbieden van (cel)arbeid aan klager niet te verenigen is met de belangen van orde en veiligheid in de inrichting. Daarbij heeft de directeur in het bijzonder gewezen op de risico’s die samenhangen met (aanwijzingen voor c.q. pogingen tot) voorgezet crimineel handelen door klager. Dat risico moet in casu reeds worden aangenomen, gelet op de door de beroepscommissie getoetste gronden waarop klager in de EBI is geplaatst. In aanvulling daarop, heeft de directeur in de bestreden beslissing gewezen op informatie waaruit volgt dat klager in detentie in Colombia kon beschikken over telefoons en dat hij vanuit detentie in Nederland in contact wilde komen met een Colombiaanse advocaat die hem behulpzaam zou kunnen zijn bij witwassen. 

Klager lijkt daarentegen van de directeur te verlangen dat die sluitend bewijst dat de telefoons van hem waren. Een dergelijke (strafrechtelijke) bewijsvraag is hier echter niet aan de orde. Waar het om gaat is of de directeur mede op basis van de voorliggende GRIP-informatie een risico op voorgezet crimineel handelen heeft kunnen aannemen. Dat is zonder meer het geval. 

Als het GRIP-rapport van 13 januari 2023 in zijn geheel wordt gelezen, dan wordt duidelijk - ook als rekening wordt gehouden met een zekere taal-/vertaalbarrière - dat die gesprekken niet alleen gaan over de betaling van een advocaat voor geleverde werkzaamheden en dat die gesprekken ook sterk afwijken van wat gebruikelijk kan worden geacht in gesprekken over (legitiem verkregen) geld tussen twee partners.

De directeur heeft in de bestreden beslissing al toegelicht dat binnen de EBI alleen celarbeid zou kunnen worden aangeboden en dan alleen wanneer die arbeid kan worden verricht zonder voorwerpen die misbruikt kunnen worden en zo een veiligheidsrisico vormen. Dat laatste sluit bijvoorbeeld al alle vormen van montagewerk uit (evenals ander werk waarvoor gereedschap nodig is). 

Door de directeur is nagedacht over arbeid die aan klager zou kunnen worden aangeboden. Daarbij heeft ook overleg plaatsgevonden met personen die (landelijk) betrokken zijn bij het organiseren van de arbeid die wordt aangeboden in inrichtingen. De conclusie daarvan is dat er op dit moment geen arbeid beschikbaar is die op een veilige en verantwoorde wijze aan klager zou kunnen worden aangeboden. Daarbij komt dat de inrichting arbeid inkoopt bij externe bedrijven die een bepaalde productie verwachten. 

De directeur benadrukt dat in de EBI een dagprogramma wordt aangeboden van in elk geval 19,5 uur per week (exclusief bibliotheek, geestelijke verzorging en onderwijs, waaraan nog twee uur per week kan worden besteed), conform de hieraan te stellen eisen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor klager om vanuit de EBI onderwijs te volgen. Daartoe kan hij een verzoek indienen.

Er verblijven op dit moment minder gedetineerden op de afdeling, waardoor er een dubbel programma kan worden gedraaid. Als er meer gedetineerden worden geplaatst, dan komt er een afwisselend programma. Dat afwisselende programma is nog steeds in lijn met wat de wet eist. 

3. De beoordeling
Op 21 maart 2023 is een beslissing genomen die een verkeerde wettelijke grondslag bevat (beklag a.). Dit is hersteld met een schrijven van 27 maart 2023 waarin duidelijk wordt gemaakt dat de beslissing tot uitsluiting van arbeid is gebaseerd op artikel 47 van de Pbw. Er staat niet dat de beslissing van 21 maart 2023 (daarmee) is ingetrokken. De beroepscommissie vat het schrijven van 27 maart 2023 op als een aanvulling op de beslissing van 21 maart 2023, waarmee de wettelijke grondslag van de beslissing van 21 maart 2023 wordt hersteld. Zij gaat onder deze omstandigheden ervan uit dat de periode waarin klager niet aan de arbeid kan/mag deelnemen twaalf maanden bedraagt. 

Per 1 juli 2021 is met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen het recht op arbeid en de plicht om arbeid te verrichten komen te vervallen. In artikel 47, eerste lid, van de Pbw is nu bepaald dat de gedetineerde in de gelegenheid kan worden gesteld deel te nemen aan de in de inrichting beschikbare arbeid. In artikel 47, tweede lid, van de Pbw is verder bepaald dat de directeur zorgdraagt voor de beschikbaarheid van arbeid voor de gedetineerden, voor zover de aard of de duur van de detentie zich daar niet tegen verzet. Uitgangspunt blijft evenwel dat in beginsel aan iedere gedetineerde arbeid wordt aangeboden (vergelijk Kamerstukken II 2018/19, 35 112, nr. 3, p. 48). In RSJ 10 augustus 2022, 21/21631/GA heeft de beroepscommissie overwogen dat de directeur niet zonder meer arbeid moet aanbieden aan elke gedetineerde die in de EBI verblijft. Als een gedetineerde geen arbeid wordt aangeboden, moet de directeur daartoe steeds een individuele beoordeling en belangenafweging maken.

Het is vaste rechtspraak van de beroepscommissie dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de directeur mag uitgaan van de juistheid van in een GRIP-rapport vermelde informatie en niet gehouden is zelfstandig onderzoek te doen naar de juistheid van die informatie. Bovendien heeft de beroepscommissie eerder de informatie uit GRIP-rapporten over klagers verblijf in detentie in Colombia voldoende actueel, concreet en betrouwbaar geacht (zie RSJ 18 mei 2022, 21/25054/GB, RSJ 17 oktober 2022, 22/27613/GB en RSJ 19 juni 2023, 23/32154/GB).

Voor zover namens klager wordt verzocht om een volledige schriftelijke uitwerking van de telefoongesprekken tussen klager en zijn advocaat, dan wel de opnames van die gesprekken, wijst de beroepscommissie dit verzoek af. De precieze inhoud van die gesprekken is namelijk niet van belang voor de beoordeling van het beroep. De beroepscommissie acht zich dus op basis van het dossier en wat ter zitting is besproken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

De beroepscommissie heeft eerder vastgesteld dat het voldoende aannemelijk is geworden dat klager zich in Colombia bezig heeft gehouden met voortgezet crimineel handelen binnen detentie (zie RSJ 17 oktober 2022, 22/27613/GB). De directeur heeft daarnaast aangegeven dat de mogelijkheid om klager (cel)arbeid aan te bieden is onderzocht en dat er voor hem op dit moment geen (cel)arbeid beschikbaar is waarbij alleen veilige voorwerpen worden gebruikt en die ook op een verantwoorde manier in- en uitgevoerd kunnen worden. De beroepscommissie kan gelet op het voorgaande in dit geval de bestreden beslissing van 27 maart 2023, dat aan klager geen (cel)arbeid kan worden aangeboden, volgen.

Arbeid in een inrichting heeft niet hetzelfde karakter of dezelfde functie als arbeid buiten de inrichting. In detentie wordt arbeid onder meer aangeboden om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te bieden. De beroepscommissie benadrukt dat het niet wenselijk is als in een inrichting, ook in de EBI, geen zinvolle dagbesteding wordt aangeboden. Het is van belang dat zoveel mogelijk maatwerk wordt geleverd bij het faciliteren van een zinvolle dagbesteding. 

De directeur heeft aangegeven dat klager een verzoek kan indienen om vanuit de EBI onderwijs te volgen. Voor zover de beroepscommissie weet, heeft klager een dergelijk verzoek niet ingediend. Er is, zo bezien, dus nog een mogelijkheid de zinvolle dagbesteding anders in te vullen in de vorm van het volgen van onderwijs. 

De beslissing om klager voor de duur van twaalf maanden geen (cel)arbeid aan te bieden laat onverlet dat de directeur op grond van artikel 47, tweede lid, van de Pbw moet zorgdragen voor de beschikbaarheid van arbeid. Wanneer klagers situatie wijzigt gedurende een vooraf gekozen periode waarin hij geen (cel)arbeid krijgt aangeboden, acht de beroepscommissie het daarom wenselijk en geïndiceerd dat de directeur zo snel mogelijk een nieuwe beoordeling en belangenafweging maakt, zoals hierboven bedoeld. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde, bevestigen met aanvulling van de gronden. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde, met aanvulling van de gronden. 


Deze uitspraak is op 23 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door de secretaris.
 
 
voorzitter    
 

Naar boven