Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/37377/GV, 26 februari 2024, Beroep
Uitspraakdatum:26-02-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/37377/GV
    
            
Betreft    [klaagster]
Datum    26 februari 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klaagster] (hierna: klaagster)

 

 

1. De procedure
Klaagster heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 28 september 2023 (via het vrijhedenadvies van de directeur) verzocht om een reeks van zes kortdurend re integratieverloven.

Klaagsters raadsvrouw, mr. M. Uslu, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen op klaagsters verzoek.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

 

2. De beoordeling
Klaagster is sinds 9 december 2019 gedetineerd. Zij ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek, wegens brandstichting, diefstal en moord. De datum waarop zij (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 4 november 2025.

Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde het recht tegen een hem/haar betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid van de Pbw, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie wordt een verzuim dan wel weigering om binnen een wettelijke, of bij het ontbreken daarvan, een redelijke termijn een beslissing te nemen hieraan gelijkgesteld.

Verweerder heeft de verlofaanvraag van klaagster ontvangen op 28 september 2023. Volgens klaagster is de redelijke beslistermijn (volgens haar: van zes weken) inmiddels verstreken en is het onbegrijpelijk dat de beslissing zo lang op zich laat wachten, aangezien over de verlofaanvraag enkel positieve adviezen zijn uitgebracht. Verweerder stelt (op 20 december 2023) dat van een te laat genomen beslissing geen sprake kan zijn, omdat klaagster pas vanaf 30 december 2023 in aanmerking komt voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Verweerder heeft er niet voor gekozen de verlofaanvraag hierom af te wijzen, maar de beslissing ‘aan te houden’.

Klaagster heeft verzocht om een reeks van zes kortdurende re-integratieverloven (vanaf 2 januari 2024) in verband met rouwverwerking en het regelen van financiële en andere praktische zaken, naar aanleiding van het plotselinge overlijden van haar man. 

Het is, zoals verweerder stelt, inderdaad relevant dat klaagster op een te vroeg moment om verlof heeft gevraagd, omdat zij pas vanaf 30 december 2023 voor het eerst in aanmerking kwam voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Tegelijkertijd is zowel vanuit Humanitas als De Waag geadviseerd om “zo spoedig mogelijk met de algehele rouwverwerking aan de slag te gaan”. Ook de reclassering heeft dit geadviseerd (advies van 9 september 2023, waarbij de relevante risico’s als laag zijn ingeschat). In de verschillende uitgebrachte positieve adviezen komt naar voren dat de kortdurende re-integratieverloven zijn bedoeld ter voorbereiding op klaagsters plaatsing op een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA), waarvoor zij vanaf 9 november 2024 in aanmerking komt. Tijdens deze plaatsing wenst zij een opleiding tot ervaringsdeskundige te gaan volgen.

Voor zover het de beroepscommissie bekend is, heeft verweerder tot op heden geen beslissing genomen op klaagsters verlofaanvraag. De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder hiermee niet binnen een redelijke termijn (heeft) beslist op deze verlofaanvraag en dat daarmee sprake is van een weigering of verzuim om te beslissen. De uitgebrachte adviezen over de door klaagster aangevraagde verloven zijn, in de eerste plaats, eensluidend over de noodzaak van deze verloven en houden in dat klaagster (bij een positief luidende beslissing van verweerder) hiermee zo snel mogelijk kan starten vanaf de eerst mogelijke datum voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Daarnaast ligt het, gezien de aanleiding van de verlofaanvraag, in dit geval in de rede dat klaagster voldoende tijd kan worden geboden om invulling te geven aan de voorbereiding op haar (mogelijke) plaatsing op een BBA.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Zij zal verweerder opdragen een beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klaagster een tegemoetkoming toe te kennen.

 

 

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klaagster geen tegemoetkoming toe.


Deze uitspraak is op 26 februari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven