Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22388/GA, 21/22389/GA, 21/22390/GA en 21/22391/GA, 16 februari 2024, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummers        21/22388/GA, 21/22389/GA, 21/22390/GA en 21/22391/GA

                                   

Betreft [Klager]

Datum 16 februari 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van één dag, vanwege een conflict met een medegedetineerde wegens geluidsoverlast, in het belang van klagers veiligheid en om een overplaatsing op de afdeling te kunnen realiseren, ingaande op 25 maart 2021 om 14.45 uur (ZS-ZW-2021-84 en 21/22391/GA);

b.         een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, gedurende de uren buiten het dagprogramma, vanwege het veroorzaken van geluidsoverlast in de nachtelijke uren en in de vroege ochtend, ingaande op 26 maart 2021 om 13.15 uur (ZS-ZW-2021-75 en 21/22390/GA);

c.         de onder a. en b. genoemde klachten (ZS-ZW-2021-98 en 21/22388/GA);

d.         de omstandigheid dat de rapporten van de onder a. en b. genoemde klachten niet zijn aangezegd alsmede tegen de omstandigheid dat klager in deze twee zaken telefonisch is gehoord (ZS-ZW-2021-103 en 21/22389/GA).

De beklagcommissie bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 27 augustus 2021 de klachten a., b. en d. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag c. De uitspraken van de beklagcommissie zijn bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.M.J. Comans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Beklag a. en b.

Ten aanzien van hetgeen door klager in beklag d. is aangevoerd inzake gestelde vormverzuimen beslist de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan de mededeling van de directeur ter zitting in beklag te twijfelen dat ‘de rapporten’ aan klager zijn aangezegd. De beroepscommissie merkt daarbij op dat het aanzeggen van een verslag alleen een vereiste is voor het opleggen van een disciplinaire straf en niet voor een ordemaatregel. Voorts overweegt de beroepscommissie dat in RSJ 15 januari 2019, R-18/621/GA is bepaald dat de keuze voor het horen middels een digitaal communicatiemiddel in plaats van horen in persoon, dient te worden gemotiveerd. Uit de stukken komt naar voren dat er destijds sprake was van een corona-uitbraak waardoor het aannemelijk is dat klager telefonisch is gehoord. Naar het oordeel van de beroepscommissie is sprake van een uitzonderlijke situatie die telefonisch horen in dit geval rechtvaardigt. Er is dan ook geen sprake van de door klager gestelde formele gebreken.

De beroepscommissie komt ook inhoudelijk tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op beklag a. en b. heeft beslist. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.

 

Beklag c.

De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op beklag c. heeft beslist. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

Beklag d.

De beroepscommissie overweegt dat beklag d. betrekking heeft op de ordemaatregel van

25 maart 2021 (beklag a.) en op de disciplinaire straf van 26 maart 2021 (beklag b.). Klager stelt – kort gezegd – dat die beslissingen niet aan de formele vereisten (vormvereisten) voldoen. De beklagcommissie heeft beklag d. niet aangemerkt als een aanvulling op de eerdere klachten (a. en b.), maar als een nieuw beklag en op dat beklag uitspraak gedaan.

De beroepscommissie overweegt hieromtrent als volgt. In de memorie van toelichting op de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) staat dat tegen een schending van het hoorrecht geen afzonderlijk beklag openstaat. Een dergelijke schending kan er wel toe leiden dat het beklag tegen de beslissing waaromtrent betrokkene vooraf had moeten worden gehoord door de beklag- of beroepscommissie gegrond wordt geacht (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 71).

De beroepscommissie merkt op dat het recht op horen voor de gedetineerde, ook wel de hoorplicht van de directeur genoemd, een van de belangrijkste vormvereisten is. Uit de memorie van toelichting op de Pbw zoals hierboven weergegeven leidt de beroepscommissie af dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat afzonderlijk beklag openstaat tegen een (of meer) vormverzuim(en), zoals in dit geval het aanzeggen van een schriftelijk verslag, maar dat over het niet voldoen aan eventuele vormvereisten kan worden geklaagd wanneer de gedetineerde het inhoudelijk niet eens is met de beslissing die is genomen.    

Over de beoordeling van vormverzuimen en ambtshalve toetsing door de beroepscommissie merkt de beroepscommissie verder het volgende op. De beroepscommissie toetst in voorliggende zaken ambtshalve of klager kan worden ontvangen in zijn beroep en - met uitzondering van de tijdigheid van het indienen van beklag - of klager kan worden ontvangen in zijn beklag, de reikwijdte van het beklag, of degene die de beslissing heeft genomen daartoe bevoegd is, en ten slotte of is voldaan aan de hoorplicht als bedoeld in artikel 57 van de Pbw.

Voor alle overige vormvereisten geldt dat de gedetineerde reeds in beklag melding moet hebben gemaakt van het gestelde vormverzuim bij een inhoudelijke klacht tegen een beslissing. Als de gedetineerde pas voor het eerst in beroep stelt dat sprake is geweest van een vormverzuim, beschouwt de beroepscommissie dat als te laat. Dergelijke stellingen zullen worden aangemerkt als buiten de reikwijdte van het beklag vallend en de beroepscommissie zal zich daarover in beginsel niet uitlaten.

Gelet op het bovenstaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag. De beroepscommissie ziet het door klager aangevoerde in dit geval in zijn voordeel als een aanvulling op de klachten a. en b. gezien en betrekt deze standpunten, zoals hiervoor is overwogen, in de beoordeling van die klachten.

 

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart de beroepen inzake beklag a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag d. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

 

 

Deze uitspraak is op 16 februari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven