Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35851/GV, 1 maart 2024, Beroep
Uitspraakdatum:01-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/35851/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    1 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

 

1. De procedure
Klager heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 19 juli 2023 (via het vrijhedenadvies en het selectieadvies van de directeur) verzocht om langdurend re‑integratieverlof en om deelname aan een penitentiair programma (PP).
  
Klagers raadsman, mr. A.M.J. Joris, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen op klagers verzoeken.

Verweerder heeft op 11 september 2023 klagers verzoek om deelname aan een PP toegewezen. Verweerder heeft niet beslist op het verzoek om langdurend re-integratieverlof, maar dit verzoek ‘afgemeld’. 

 

 

2. De beoordeling
Verzoek om langdurend re-integratieverlof
Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid van de Pbw, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie wordt een verzuim dan wel weigering om binnen een wettelijke, of bij het ontbreken daarvan, een redelijke termijn een beslissing te nemen hieraan gelijkgesteld. Indien verweerder – op het moment dat het beroep wordt beoordeeld – inmiddels alsnog een beslissing heeft genomen, wordt de gedetineerde, behoudens bijzondere omstandigheden, niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. 

Verweerder heeft aangegeven dat klager op 19 juli 2023 een verzoek om langdurend re-integratieverlof en een verzoek om deelname aan een PP heeft ingediend. Op het moment dat klager zijn aanvraag deed, was de eerst mogelijke datum waarop klager in aanmerking kwam voor deelname aan een PP gesteld op 12 oktober 2023. Op 6 september 2023 is vanuit de inrichting aangegeven dat klager per 31 oktober 2023 in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). De datum waarop klager in aanmerking kwam voor deelname aan een PP wijzigde daardoor van 12 oktober 2023 naar 8 juni 2023. Op 11 september 2023 heeft verweerder vervolgens het verzoek om deelname aan een PP toegewezen. Het verzoek om langdurend re-integratieverlof is op dat moment afgemeld, omdat klager door zijn deelname aan een PP niet meer in aanmerking kwam voor langdurend re-integratieverlof. 

De beroepscommissie maakt uit het voorgaande op dat verweerder uiteindelijk geen beslissing heeft genomen op klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof, terwijl verweerder daartoe wel gehouden is. Een ‘afmelding’ van het verzoek kan daar, naar het oordeel van de beroepscommissie, niet aan gelijkgesteld worden. Daarmee is sprake van een verzuim om te beslissen. Nu verweerder niet heeft beslist op klagers verzoek, kan klager worden ontvangen in dit deel van zijn beroep. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre ook gegrond verklaren, nu dat is gericht tegen de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen en een dergelijke beslissing ontbreekt. Nu klager door zijn deelname aan een PP niet meer in aanmerking kwam voor langdurend re-integratieverlof, en hij overigens inmiddels al in vrijheid is gesteld, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek.

Ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt.

Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet of niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder. De beroepscommissie ziet slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding om vanwege het niet of niet-tijdig beslissen door verweerder een tegemoetkoming toe te kennen. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval geen sprake. Uit het beroepschrift leidt de beroepscommissie immers af dat klager vanaf 4 september 2023 met verlof wilde. Slechts ruim een week later is zijn deelname aan een PP gestart. Deelname aan een PP brengt verdergaande vrijheden mee dan een langdurend re-integratieverlof. Het is de beroepscommissie dan ook niet gebleken dat klager in dit geval concreet nadeel heeft ondervonden door het uitblijven van een beslissing.

Verzoek om deelname aan een PP
Hoewel verweerder inmiddels op het verzoek heeft beslist, zal de beroepscommissie ook dit deel van het beroep inhoudelijk beoordelen, omdat in beroep (tijdig) is verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Op grond van artikel 18, derde lid, in verbinding met artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, dient verweerder binnen zes weken een beslissing te nemen op het ingediende verzoekschrift. Dit is niet gebeurd. Dit deel van het beroep zal daarom ook gegrond worden verklaard. Nu inmiddels op het verzoek is beslist, en klager overigens inmiddels al in vrijheid is gesteld, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek.

Ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt.

Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder. De beroepscommissie ziet slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding om enkel vanwege het niet-tijdig beslissen door verweerder een tegemoetkoming toe te kennen. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval geen sprake, nu de termijnoverschrijding relatief gering is. Daarnaast heeft verweerder binnen vijf dagen nadat duidelijk werd dat klager in plaats van per 12 oktober 2023 al per 8 juni 2023 in aanmerking kwam voor deelname aan een PP, een (positieve) beslissing genomen ten aanzien van klagers verzoek. 

 

 

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. 


Deze uitspraak is op 1 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. S. Djebali, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven