Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36766/GA en 23/36693/GA, 16 februari 2024, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/36693/GA en 23/36766/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    16 februari 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) 

en

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het onvoldoende voortvarend uitvoeren van het screeningsproces.

De beklagcommissie bij het PPC Scheveningen heeft op 28 september 2023 het beklag gegrond verklaard en de directeur opgedragen om binnen twee weken na ontvangst van de uitspraak een (selectie)advies aangaande het verzoek van klager om te worden overgeplaatst naar het Justitieel Complex (JC) Zaanstad uit te brengen (SC 2023/251). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld (23/36693/GA) en klagers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, heeft namens klager beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming (23/36766/GA).

De beroepscommissie heeft de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen, klager en zijn raadsvrouw gehoord op de zitting van 19 december 2023 in het JC Zaanstad.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Het beklag vermeldt niet nauwkeurig de beslissing waarover wordt geklaagd en voldoet daarmee niet aan het bepaalde in artikel 61, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Ter zitting van de beklagcommissie is door klager en zijn raadsvrouw mondeling nieuwe informatie ingebracht. De beklagcommissie is daarin meegegaan. De gebeurtenis waar deze nieuwe informatie zich op zou richten, lag op de datum van de mondelinge behandeling vier maanden in het verleden. De beklagtermijn als bedoeld in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw is dan ook ruim overschreden.

Klagers overplaatsingswens is niet veronachtzaamd. Pas op 2 augustus 2023 – na het beklag – is door de advocaat een officieel overplaatsingsverzoek ingediend. Het verzoek is op 10 augustus 2023 in de vrijhedencommissie besproken en op 14 augustus 2023 is het selectieadvies van de inrichting digitaal naar de selectiefunctionaris verzonden. Voorafgaand aan 2 augustus 2023 is er geen verzoek tot overplaatsing gedaan. Dat het personeel in een e mail aan de raadsvrouw kenbaar maakt op de hoogte te zijn van klagers wens overgeplaatst te worden naar het JC Zaanstad, maakt niet dat er een formeel verzoek is gedaan om overplaatsing. 

Klager is in mei 2023 in het PPC Scheveningen geplaatst, omdat hij op indicatie van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) in een lopend psychologisch/cognitief onderzoek in het PPC Vught verbleef, maar vanwege bekendheid van het personeel met het slachtoffer daar niet verder onderzocht kon worden. Klagers screening is wel voortvarend doorlopen, de vertraging van één maand tussen 11 juli 2023 en 14 augustus 2023 is te billijken en komt vaker voor. In klagers geval was het onderzoek nog niet afgerond op 11 juli 2023. Klagers PPC-indicatie is op 29 september 2023 pas vervallen, waarna klager op 6 oktober 2023 door de selectiefunctionaris is geselecteerd voor plaatsing in het JC Zaanstad. Klager is op 11 oktober 2023 daarnaartoe overgeplaatst.

Standpunt van klager
Het beklag ziet op het niet voortvarend uitvoeren van het screeningsproces. Ten onrechte is aan klager geen tegemoetkoming toegekend. Bij binnenkomst in het PPC Scheveningen is met klager besproken dat hij vanwege diverse redenen graag zo spoedig mogelijk wenst te worden overgeplaatst naar het JC Zaanstad. In reactie op dit verzoek is door de medewerkers van het PPC Scheveningen aan klager kenbaar gemaakt dat hij allereerst dient te worden gescreend tot 11 juli 2023, waarna het overplaatsingsverzoek kan worden opgepakt. Ondanks deze toezegging is het verzoek na 11 juli 2023 niet opgepakt.

De datum waarop de screening gereed zou zijn, werd telkens – zonder reden - uitgesteld. Klager heeft daarom diverse verzoekbriefjes ingevuld voor de betrokken partijen en nogmaals zijn wens kenbaar gemaakt om te worden overgeplaatst. Deze verzoekbriefjes zijn door de medewerkers en de directeur van het PPC niet voortvarend genoeg behandeld met als gevolg dat de directeur heeft nagelaten binnen een redelijke termijn een advies op te stellen in het kader van dit verzoek tot overplaatsing. Hierdoor heeft de directeur dan ook zijn zorgplicht geschonden. De uitspraak van de beklagcommissie heeft ook het gewenste effect gehad, want kort daarna is klager wel overplaatst naar het JC Zaanstad. Klager meent dat vanwege de vertraging en de onzekerheid waarin hij lange tijd heeft verkeerd een tegemoetkoming voor het schenden van de zorgplicht door de directeur redelijk en billijk is.

 

3. De beoordeling
Ontvankelijkheid in beklag
De beroepscommissie begrijpt uit de stukken en het besprokene ter zitting dat klagers klacht is gericht tegen het onvoldoende voortvarend uitvoeren van het screeningsproces. Anders dan de directeur, is de beroepscommissie van oordeel dat het beklag voldoet aan de eis van artikel 61, derde lid, van de Pbw. Omdat klager zich beklaagt over een voortdurende situatie, is de beroepscommissie voorts van oordeel dat klager tijdig – overeenkomstig artikel 61, vijfde lid, van de Pbw – beklag heeft ingesteld.

Onvoldoende voortvarend handelen bij een screeningsproces kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Een gedetineerde heeft meestal voldoende belang bij een beklag tegen het handelen van de behandelcoördinator en casemanager in het kader van een screeningstraject vanwege een mogelijke overplaatsing. Het gaat dan namelijk meestal om het handelen in een langere periode (structureel) en – in dit geval – het opstellen van een selectieadvies door het PPC na een screeningsonderzoek (belangrijk voor de gedetineerde).

In de door klager gestelde omstandigheden zou het onvoldoende voortvarend uitvoeren van een screeningsproces een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kunnen zijn. Daarom heeft klager voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag. 

Inhoudelijke beoordeling van het beklag
Klager is op 15 mei 2023 geplaatst in het PPC Scheveningen. Niet ter discussie staat dat aan klager is medegedeeld dat het screeningstraject in ieder geval tot 11 juli 2023 zou duren. Zonder screening zou er geen selectieadvies door de inrichting kunnen worden opgemaakt en zonder selectieadvies was een eventuele overplaatsing niet mogelijk. Het selectieadvies van de inrichting is op    14 augustus 2023 naar de selectiefunctionaris verzonden. Klager wilde van meet af aan overgeplaatst worden naar het JC Zaanstad en heeft zijn wens ook bij het personeel kenbaar gemaakt. Hoewel zich in het dossier geen officieel overplaatsingsverzoek bevindt dat dateert van voor de indiening van de klacht, gaat de beroepscommissie er in dit geval vanuit dat een dergelijk verzoek er wel is geweest. In het dossier bevindt zich immers een e-mail van de raadsvrouw van 26 mei 2023 waarin wordt geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot de overplaatsing en een e-mail van 30 mei 2023 van de mentor van klager aan de raadsvrouw waarin staat dat klager vanwege zijn PPC-indicatie nog niet kan worden overgeplaatst. Daar komt bij dat het screeningstraject dat leidt tot een selectieadvies juist mede bedoeld is om een overplaatsing te onderzoeken, waarin de beroepscommissie een bevestiging vindt van de stelling van klager dat hij wel degelijk in gesprek was met de inrichting over een overplaatsing.

De vraag die daarom aan de beroepscommissie voorligt, is of sprake is van onvoldoende voortvarend handelen van de inrichting bij het screeningsproces vanaf 11 juli 2023 tot aan het verzenden van het selectieadvies op 14 augustus 2023 aan de selectiefunctionaris. De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichting voldoende voortvarend heeft gehandeld en overweegt daarover het volgende.

Uit de stukken en het besprokene ter zitting komt naar voren dat de behandelcoördinator meermaals met klager heeft gesproken over de voortgang van het screeningstraject na 11 juli 2023. Klager heeft meegewerkt aan het screeningstraject, maar op 11 juli 2023 waren nog niet alle onderzoeken afgerond. Na overleg met klager is het observatietraject verlengd en heeft er nog een onderzoek plaatsgevonden. Na dit onderzoek heeft volgens de directeur nog een behandelbespreking plaatsgevonden, waarna het selectieadvies is opgemaakt dat op 14 augustus 2023 aan de selectiefunctionaris is verstuurd. In dit geval is er weliswaar afgeweken van de eerder aan klager bekendgemaakte datum van 11 juli 2023, maar dit uitstel van enkele weken is, gelet op de omstandigheden van dit geval, niet onredelijk of onbillijk. Dat een eventuele overplaatsing pas na afronding van het screeningstraject kon plaatsvinden, maakt dit niet anders. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van onvoldoende voortvarend handelen door de behandelcoördinator en de casemanager in het screeningstraject. Een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur is dus niet aannemelijk geworden.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren en het beroep van klager – tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming – ongegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond en het beroep van klager ongegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 16 februari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. R. Raat en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven