Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38910/SGA, 9 februari 2024, schorsing
Uitspraakdatum:09-02-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer    24/38910/SGA
    
            
Betreft    [verzoeker]
Datum    9 februari 2024


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard (hierna: de directeur) heeft op 5 februari 2024 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoeker vraagt om schorsing vraagt van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift (beklagkenmerk ZB-2024-88) en van de desgevraagde nadere reactie van de directeur van 9 februari 2024. 

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zeven jaar en één maand in detentie zit en nog vier maanden heeft tot zijn einddatum. Hij staat al zes maanden op de wachtlijst voor arbeid en betwist dat hij niet meewerkt aan de uitvoering van zijn Detentie- en Re-integratieplan. Verzoeker doet mee aan de ‘cel dogs training’, heeft veel certificaten en diploma’s behaald en heeft meegedaan aan interventies. Er is zowel voor als na het multidiscplinair overleg niet met hem gepraat en hij vraagt zich af hoe hij moet weten wat zijn verbeterpunten zijn. Verzoeker heeft meermaals aangegeven dat hij niet lekker in zijn vel zit en heeft een gesprek met de psycholoog gevraagd, maar dit wordt hem geweigerd. Verzoeker is één keer niet naar een afspraak met zijn casemanager gegaan omdat hij zich niet lekker voelde. Dat heeft hij ook aangegeven. Daarna heeft hij zijn casemanager zes weken niet gezien of gehoord. 

De voorzitter overweegt als volgt.
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. 

Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is onder andere benoemd dat hij niet meewerkt aan de arbeid. Uit de nadere inlichtingen van de directeur volgt echter dat verzoeker al sinds september 2023 op de wachtlijst voor de arbeid staat. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kon de directeur ‘niet meewerken aan de arbeid’ dan ook redelijkerwijs niet ten grondslag leggen aan de bestreden beslissing. Dat wat verzoeker verder heeft aangevoerd (over het aan de beslissing ten grondslag gelegde ‘ongewenste’ gedrag), is door de directeur (ook) niet betwist. 

Gelet op het voorgaande is – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd en is onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker te weinig verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Nu de voorzitter de beslissing zodanig onredelijk en onbillijk acht dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de verdere tenuitvoerlegging daarvan te schorsen, zal het verzoek worden toegewezen. 

Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat hij meermaals heeft gevraagd om (onder andere) zijn penitentiair dossier en D&R-plan – en het schorsingsverzoek daartegen ook zou zijn gericht –, overweegt de voorzitter dat uit de inlichtingen van de directeur naar voren komt dat geen aanvraagformulier voor een afschrift van verzoekers penitentiair dossier bekend is bij de directeur. De directeur verwijst verzoeker naar de huisregels van de PI Heerhugowaard voor de procedure voor inzage in dan wel een afschrift van zijn penitentiair dossier. 

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.


Deze uitspraak is op 9 februari 2024 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven