Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30690/GA, 10 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/30690/GA

               

Betreft [klager]

Datum 10 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek (op 11 mei 2022) om de contactmomenten te compenseren die klager heeft gemist gedurende de periode waarin een bevel tot beperkingen gold, dat de rechtbank als onrechtmatig heeft beoordeeld.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 22 november 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (VU 2022/715). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de landsadvocaat, namens de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur), in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om het eenmalig toekennen van extra bezoekmomenten en telefoongesprekken. De beslissing van de directeur op dit verzoek betreft een beklagwaardige beslissing. Dat klager zich voor het verkrijgen van een (financiële) compensatie kan wenden tot het Openbaar Ministerie (OM) doet hieraan niet af. Het oordeel van de beklagcommissie om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag is dan ook onbegrijpelijk, omdat de directeur bevoegd is om op het verzoek van klager te beslissen. De directeur beslist vaker op dergelijke verzoeken, bijvoorbeeld door middel van het toekennen van een extra telefoongesprek van maximaal tien minuten op en vanwege een officiële feestdag.

De beslissing van de directeur is onredelijk en onbillijk. In de eerste plaats geldt dat het belang van klager groot is om de gemiste contactmomenten gecompenseerd te krijgen, omdat hij in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) verblijft met beperkte gelegenheid tot contact met de buitenwereld. Hij kan deze contactmomenten niet inhalen of verdienen en is voor het verkrijgen van eenmalig meer bezoek- en telefoonminuten afhankelijk van de directeur.

Ten tweede geldt dat aan klager volgens het oordeel van de rechtbank beperkingen zijn opgelegd zonder wettelijke grondslag, met als gevolg dat de aan hem opgelegde – en binnen de EBI gehandhaafde – beperkingen onrechtmatig waren. Het is daarom redelijk dat klager voor het onrechtmatig handelen wordt gecompenseerd.

Ten derde is enkel de directeur bevoegd tot herstel van de gevolgen van de onrechtmatige beperkingen en de schending van artikel 38 en artikel 39 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Dit staat niet ter discussie. Daarom mag worden verwacht dat de directeur aan klager herstel biedt door het toekennen van extra bezoekmomenten en telefoongesprekken. Niet voor niets heeft een OM-medewerker op 6 april 2022 aangegeven dat ‘‘het Openbaar Ministerie geen bevoegdheid heeft in het toekennen van (extra) contactmomenten aan personen die gedetineerd zitten in een penitentiaire inrichting’’ en dat klager zich met zijn verzoek kan ‘‘richten tot PI Vught’’. Dit maakt het vingerwijzen van de directeur onredelijk en billijk.

Klager verzoekt hem een compensatie toe te kennen van twee keer een bezoekmoment van één uur en zes telefoongesprekken van tien minuten, althans de directeur te bevelen om opnieuw te beslissen op klagers verzoek, met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie en binnen een te stellen termijn.

 

Standpunt van de directeur

Dat de directeur ook een extra telefoongesprek kan toekennen op een feestdag, gaat voorbij aan de kern van de zaak, namelijk dat klager de directeur om compensatie verzoekt voor de gevolgen van een bevel tot beperkingen dat niet de directeur, maar het OM heeft afgegeven. De directeur valt hierin geen verwijt te maken. Op grond van de Pbw kan klager geen aanspraak maken op compensatie, zodat de verwijzing van de directeur naar het OM daarvoor geen beklagwaardige beslissing oplevert.

Zou dat anders zijn, dan is het beklag ongegrond. Het is niet onredelijk of onbillijk dat de directeur klager niet compenseert voor de door het bevel tot beperkingen gemiste bel- en bezoekmomenten. De directeur heeft niet onrechtmatig jegens klager gehandeld. Het gaat dus om een kwestie tussen klager en het OM. Klager heeft ook beklag ingesteld tegen de inhoud van het bevel tot beperkingen, maar hierin heeft de beklagcommissie hem terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat het OM klager geen extra contactmomenten met de buitenwereld kan toestaan, betekent niet dat de directeur hiertoe kan worden verplicht. Bovendien biedt de Pbw hiervoor geen grondslag.

Verder gaat het niet aan om klager bij wijze van compensatie méér contact met de buitenwereld te laten hebben, terwijl uit de rapporten van het Gedetineerden Recherche en Informatiepunt van 3 mei 2022 en 18 november 2022 volgt dat er aanwijzingen zijn dat klager zijn contacten met de buitenwereld juist heeft misbruikt. Dit is aanleiding geweest om aanvullende toezichtsmaatregelen te treffen, die bij de beklagcommissie hebben standgehouden. Bovendien was de aanleiding voor het bevel tot beperkingen de verdenking dat klager via zijn advocaat en neef heimelijk met de buitenwereld communiceerde. Ook die verdenking bestaat nog steeds. Klager stelt dat het EBI-regime zijn belang bij compensatie groter maakt, maar gaat eraan voorbij dat hij volgens de beroepscommissie op goede gronden in de EBI is geplaatst (RSJ 17 oktober 2022, 22/27592/GB).

 

3. De beoordeling

Relevante wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 76, in verbinding met artikel 62a van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie in geval van voorlopige hechtenis maatregelen in het belang van het onderzoek bevelen. De directeur van het huis van bewaring, indien de vrijheidsbeneming aldaar wordt ondergaan, draagt zorg voor de uitvoering van het bevel.

Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

Op grond van het zesde lid, in samenhang met het tweede lid van artikel 68 van de Pbw worden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing waarover is geklaagd, voor zover mogelijk, door de directeur ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie, als de beklagcommissie het beklag gegrond verklaart en de beslissing geheel of gedeeltelijk vernietigt. Voor zover de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, bepaalt – op grond van artikel 68, zevende lid, van de Pbw – de beklagcommissie dan wel de voorzitter, na de directeur te hebben gehoord, of enige tegemoetkoming aan de klager geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming vast die geldelijk van aard kan zijn.

Op grond van het derde lid, in samenhang met het tweede lid en onder c van artikel 71 van de Pbw doet de beroepscommissie hetgeen de beklagcommissie had behoren te doen, indien de beroepscommissie beslist tot (gehele of gedeeltelijke) vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Klager heeft de directeur verzocht hem te compenseren voor de bezoekmomenten en telefoongesprekken die hij heeft gemist gedurende de periode waarin een bevel tot beperkingen gold, dat de rechtbank als onrechtmatig heeft beoordeeld. De directeur heeft dit verzoek afgewezen en geweigerd om klager de gevraagde compensatie toe te kennen.

Dit betreft een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw waartegen beklag openstaat. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag als eerste en enige instantie inhoudelijk behandelen.

 

Inhoudelijke overwegingen

De onrechtmatigheid van het bevel tot beperkingen en het daardoor door klager ondervonden ongemak (het missen van bezoekmomenten en telefoongesprekken gedurende twee weken) zijn niet het gevolg van een beslissing van de directeur. Het OM heeft de beperkingen bevolen en de directeur heeft aan dit bevel uitvoering gegeven conform de bovengenoemde bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering. Voor de, naar later bleek, onrechtmatigheid van het bevel tot beperkingen, treft de directeur dus geen verwijt.

Het voorgaande brengt mee dat er geen (wettelijke) grondslag bestaat voor het toekennen van een compensatie aan klager door de directeur. De Pbw voorziet (binnen de context van het beklagrecht) alleen in het toekennen van een tegemoetkoming, als de rechtsgevolgen van een beslissing van de directeur niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. In relatie tot het bevel tot beperking is in dit geval, zoals gezegd, geen sprake van een beslissing van de directeur. Dat is in de onderhavige context alleen het geval als het gaat om kwesties die de (wijze van) uitvoering van een door het OM gegeven bevel tot beperkingen an sich betreffen (zie bijvoorbeeld RSJ 23 april 2004, 04/0235/GA, RSJ 14 juli 2010, 10/0786/GA en RSJ 31 maart 2023, 22/29793/GA). In dit geval gaat het beklag hier niet over.

Reeds vanwege het ontbreken van een (wettelijke) grondslag voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager door de directeur, heeft de directeur klagers verzoek in redelijkheid kunnen afwijzen. Overigens zou het ook niet redelijk zijn als de directeur klager compenseert, zonder dat hiertoe een (wettelijke) grondslag bestaat, terwijl klager tegelijkertijd (mogelijk) óók aanspraak maakt op een schadevergoeding via het OM. Dat alleen de directeur bevoegd is om extra contactmomenten te bewerkstelligen, maakt dit niet anders. Het feit dat het OM klager, voor een compensatie van extra contactmomenten, heeft doorverwezen naar de directeur, maakt evenmin dat de directeur op redelijkheidsgronden ertoe is gehouden om klager deze compensatie te geven.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 10 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

 

voorzitter

    

Naar boven