Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38657/SJA, 30 januari 2024, schorsing
Uitspraakdatum:30-01-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/38657/SJA
    
            
Betreft    [verzoeker]
Datum    30 januari 2024


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[verzoeker], geboren op [geboortedatum] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt te Spijkenisse (hierna: de directeur) heeft het planmatig verlof van verzoeker ingetrokken.

Verzoekers raadsman, mr. Chr.T. Pittau, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (Hb-2024-64).

De directeur heeft op 29 januari 2024 desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt. Deze zijn ter kennisgeving aan verzoeker en zijn raadsman doorgestuurd.

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. 

Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

De wet
Op grond van artikel 30, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting (Bjj) geldt als algemene voorwaarde dat de jeugdige zich tijdens het verlof niet aan enig misdrijf zal schuldig maken. De directeur kan aan het verlof bijzondere voorwaarden, het gedrag van de jeugdige betreffende, verbinden.
Op grond van het vierde lid van artikel 30 van de Bjj kan de directeur het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de jeugdige, voor de veiligheid van anderen dan de jeugdige of de algemene veiligheid van personen of goederen indien de jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt.

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Bjj stelt de directeur de jeugdige in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor de jeugdige begrijpelijke taal, alvorens hij beslist over de intrekking van verlof, bedoeld in artikel 30, derde en vierde lid, van de Bjj.
Toepassing van het horen kan volgens het derde lid van artikel 61 van de Bjj in dit geval achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet of indien de gemoedstoestand van de jeugdige daaraan in de weg staat. Dit laat onverlet dat de jeugdige zo spoedig mogelijk achteraf alsnog wordt gehoord.

Standpunt verzoeker
Verzoeker vindt dat het onduidelijk is of en waartegen hij zich moet verdedigen. Het is niet bekend welke concrete gedraging of vermoeden ervoor heeft gezorgd dat het verlof van verzoeker moest worden ingetrokken. Daarnaast vindt verzoeker dat er geen sprake is van voortgezet crimineel handelen. Het intrekken van zijn verlof zal buitenproportionele gevolgen hebben voor zijn PIJ-maatregel die eindigt begin april 2024.

Overwegingen voorzitter
Bij ingrijpende beslissingen, zoals het intrekken van verlof, is het horen van de jeugdige wettelijk verplicht (zie de wettelijke bepalingen hierboven). Op deze manier kunnen de belangen van de jeugdige worden betrokken in de besluitvorming.

Verzoeker stelt dat hem op 22 januari 2024 is medegedeeld dat zijn verlof is ingetrokken en dat daarbij geen mededeling werd gedaan over de redenen daarvan. De raadsman van verzoeker heeft daarop schriftelijke uitleg gevraagd aan de directeur. De directeur heeft de raadsman op 22 januari 2024 schriftelijk geantwoord en daarbij de beslissing tot het intrekken van verzoekers verlof toegelicht. 

De voorzitter heeft aan de directeur gevraagd of verzoeker, voorafgaand aan het nemen van de beslissing of eventueel kort daarna, is gehoord. De directeur heeft hierop geantwoord dat verzoeker voorafgaand aan het besluit mondeling is geïnformeerd waarna dit besluit hem schriftelijk is medegedeeld. 

De voorzitter is, mede gelet op de inlichtingen van de directeur, van oordeel dat de wettelijke hoorplicht in dit geval is geschonden. De directeur bevestigt de stelling van verzoeker dat de beslissing tot intrekking van het verlof mondeling aan verzoeker is medegedeeld. Dit kan echter niet worden gelijkgesteld aan een hoorgesprek. Verzoeker is daarom, voorlopig oordelend, niet gehoord en dat is in strijd met de wet.

Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.


Deze uitspraak is op 30 januari 2024 gegeven door mr. M. Iedema, voorzitter, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven