Nummer 23/35212/TB
Betreft [klager]
Datum 25 januari 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 27 juli 2023 beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van de FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting).
Klagers raadsman, mr. M.A.I. Witlox, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, in aanwezigheid van zijn begeleider, zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 17 januari 2024 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.
[…] was als toehoorder van de zijde van verweerder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft veel steun gehad van zijn inmiddels overleden moeder, die hem had geadviseerd te zeggen dat hij geholpen werd. Klager mocht echter in de Pompestichting ondanks zijn verslaving aan porno daar wel naar kijken, zodat het afleren daarvan op die plek zeer moeilijk was. Pas in de Van der Hoeven Kliniek heeft klager geleerd daar anders naar te kijken. Hij ging daar snel naar een resocialisatietraject en heeft daar alles voor gedaan, maar hij liep tegen dingen aan die hij in de Pompestichting nooit heeft afgeleerd, wat verwarrend voor klager was. Klager heeft in de Van der Hoeven Kliniek therapie gevolgd en gebruikt medicatie die zijn werk doet. Hij heeft geen seksuele gevoelens en geen belangstelling meer voor porno. Zijn traject is echter stopgezet nadat hij eerlijk had verteld dat hij een telefoon van zijn moeder had gekregen en was vergeten deze af te geven. Klager heeft echt geen verkeerde dingen gedaan, ook niet met die telefoon. Hij zou naar De Sluis gaan, maar kon niets bewijzen omdat hij zijn telefoon zelf had ingeleverd. Als hij de telefoon niet had ingeleverd, zou hij nu in De Sluis gezeten hebben. Ook dit is verwarrend voor klager. Klager heeft een gesprek met iemand van De Wierde gehad, die hem zei dat men hem liever in behandeling wilde laten dan in de longcarevoorziening op te nemen. Klagers toenmalige hoofdbehandeling heeft echter na een gesprek met De Wierde een LFPZ-aanvraag ingediend.
Op 3 april 2023 heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LAP) geadviseerd om de aanvraag tot verlening van een LFPZ-indicatie af te wijzen, omdat de rapporteurs nog mogelijkheden zagen voor opname in een longcarevoorziening. Klager heeft laten zien dat hij veel heeft geleerd, zijn medicatie trouw inneemt, deze wil blijven innemen en in staat is om samen te werken. Er is geconcludeerd dat de hoge mate van beveiliging van de LFPZ voor klager niet noodzakelijk is. Vervolgens is desondanks geen plek gevonden in de benaderde longcarevoorzieningen. De mogelijkheden tot plaatsing daar en het beveiligingsniveau zijn onvoldoende onderzocht om tot plaatsing in een longcarevoorziening te komen. Er is daar een verkeerd beeld van klager ontstaan en het beveiligingsniveau is verkeerd beoordeeld. Verder is de mogelijkheid voor plaatsing in De Sluis niet onderzocht.
Klager kan zich daarom niet vinden in een LFPZ-plaatsing en vindt een longcare plaatsing nog steeds passend en geboden. Klager verwacht meer inspanning om tot een dergelijke plaatsing te komen. Een LFPZ-plaatsing is disproportioneel en niet passend. Het advies van de LAP van 3 april 2023 bevat evident inhoudelijke contra indicaties voor toekenning van een LFPZ status en plaatsing. Klagers behandeling is pas echt begonnen in de Van der Hoeven Kliniek. De Wierde heeft ook gezegd dat klager recht heeft op een derde behandelpoging, wat eigenlijk gezien moet worden als een tweede behandelpoging.
Klager weet dat de LFPZ geen eindstation is, maar vanwege de zeer lange wachtlijst is hij bang dat het allemaal te lang gaat duren zonder dat hij aan zijn toekomst kan werken. Hij zal in de LFPZ daarom niets meer doen, hij wil dan liever een pil om in te kunnen slapen. Klager krijgt daar namelijk geen eerlijke kans om te laten zien dat hij als een goed mens naar buiten kan. Hij ziet zijn toekomst buiten, met werk als fietsenmaker. Daaraan kan hij werken als hij in de Van der Hoeven Kliniek kan blijven met een verdere behandelpoging en in afwachting van een plaats in een longcarevoorziening waar hij daarmee verder kan. Klager hoopt nog iets van zijn toekomst te kunnen maken.
Standpunt van verweerder
Verweerder heeft gerechtvaardigd kunnen besluiten tot plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting.
Vanaf maart 2005 verbleef klager in de Pompestichting. Vanwege de lange behandelgeschiedenis met meerdere (seksuele) incidenten en een mislukte resocialisatiepoging, zag de Pompestichting weinig behandelmogelijkheden meer en werd besloten tot het indienen van een overplaatsingsverzoek. Er is sprake geweest van het meermaals aantreffen van pornografisch materiaal (na onderzoek door de politie bleek dit om een strafbaar feit te gaan) en het aantreffen van ongeoorloofd materiaal, zoals simkaarten, een usbstick en een batterij van een mobiele telefoon.
Vervolgens is klager in maart 2018 geplaatst in de Van der Hoeven Kliniek in het kader van een tweede behandelpoging. Ook in deze kliniek blijkt dat klager tijdens een telefooncontrole (opnieuw) gezocht heeft naar pornografisch materiaal (medio juli 2020). Klager wordt hierop ingesloten en zijn verlof wordt (tijdelijk) ingetrokken. Vervolgens wordt besloten in het multidisciplinair overleg (MDO) van november 2020 dat klager meer inzicht dient te geven in zijn seksualiteitsbeleving voordat de onbegeleide verloven weer hervat kunnen worden. Wel wordt het begeleide verlof hervat zonder bezit van een smartphone om het risico te beperken. In januari 2021 vindt er opnieuw een MDO plaats waar wordt besloten dat klager onbegeleide werkverloven kan opstarten. Op 9 juni 2021 verhuist klager naar een inpandige kliniekflat om te oefenen met meer zelfstandigheid en begeleiding op afstand. Klager is onverminderd gemotiveerd voor het gebruik van libidoremmende medicatie en volgt trouw arbeidstraining en psychotherapie. Echter, medio juni 2021 blijkt dat klager tegen alle afspraken in zijn telefoon terug heeft gezet naar de fabrieksinstellingen en apps zonder overleg heeft gedownload. Ook blijkt hij in het bezit te zijn van een tweede mobiele telefoon waarover hij geen openheid en transparantie heeft gegeven. Daarnaast wordt een SD-kaart aangetroffen met verwijderd materiaal. Na onderzoek blijkt dit te gaan om (niet-strafbare) porno. De kliniek besluit om aangifte te doen, waarna de verlofmachtiging van klager wordt ingetrokken. Tevens wordt klager teruggeplaatst naar de leefgroep. Vervolgens wordt voorafgaand aan het MDO van 26 juli 2021 de stand van zaken opgemaakt over de achterliggende behandeljaren van klager. De conclusie is dat klager terugkerend onbetrouwbaar gedrag laat zien waardoor in de kliniek geen behandelmogelijkheden meer worden gezien. Voor klager volgt een moeilijke periode waarin de stagnatie van de behandeling en het gebrek aan uitzicht leiden tot een verlies van motivatie. Klager blijft herhalen dat hij te zwaar wordt gestraft en bagatelliseert zijn probleemgedrag. De toename van spanning en frustratie over zijn traject uit zich bij klager enerzijds in vijandig gedrag, schelden en opzeggen van de samenwerking. Anderzijds bestaat bij klager het mechanisme om situaties positiever in te schatten dan dat ze werkelijk zijn. Klager is ervan overtuigd dat hij bij een goede inzet van zijn behandeling op korte termijn weer op begeleid verlof kan gaan. Ondanks de uitleg van het behandelteam die keer op keer volgt, lukt het klager niet om de relatie tussen zijn onbetrouwbare gedrag en de risico’s op de lange termijn te zien.
Op 4 januari 2022 vindt er een intercollegiaal overleg plaats tussen de kliniek, Trajectum en FPC Dr. S. Van Mesdag. Hierbij staat de vraag centraal naar eventuele aanknopingspunten of mogelijkheden voor verdere behandeling. Klager is bij het eerste deel van het MDO aanwezig. Uiteindelijk wordt vastgesteld dat er geen overstemming is met klager over de delictdynamiek en de risicofactoren. Daarnaast is het probleembesef beperkt evenals overige responsiviteitsmogelijkheden. Deze uitkomst houdt in dat verdere resocialisatie als te risicovol wordt gezien. Ook de toename van frustratie en het gebrek aan perspectief bij klager dragen bij aan een toename van het recidiverisico. Daardoor zien Trajectum en FPC Dr.S. Van Mesdag geen mogelijkheden tot opname.
Vervolgens is besloten om de mogelijkheden van een longcare-traject te onderzoeken. Deze mogelijkheden zijn, anders dan klager stelt, wel voldoende onderzocht. Klager heeft een intake gehad bij De Wierde (Pelmolen), waar hij is afgewezen. Na deze afwijzing is een aanvraag voor plaatsing in een LFPZ-voorziening ingediend door de kliniek. De PJ-rapporteurs ondersteunen de LFPZ-aanvraag niet en pleiten voor een plaatsing binnen een longcarevoorziening. Er wordt wederom verwezen naar De Wierde, maar ook naar de longcarevoorziening binnen FPC Pompestichting (Merendael). De LAP heeft vervolgens geadviseerd om toch nog te kijken naar de mogelijkheden van een plaatsing van klager in een longcarevoorziening. Hoewel de LAP net zoals de Van der Hoeven Kliniek en de PJ-rapporteurs van mening is dat er geen aanknopingspunten zijn voor een derde behandelpoging, acht de LAP een plaatsing in een LFPZ-voorziening te prematuur. Vervolgens is klager opnieuw aangemeld bij De Wierde. De Wierde heeft opname van klager wederom afgewezen omdat de eerdere genoemde redenen voor afwijzing nog steeds actueel zijn. Ook is klager aangemeld bij de longcarevoorziening Merendael van de Pompestichting. Op basis van het dossieronderzoek is klager afgewezen voor een plaatsing. Klager voldeed niet aan een aantal wezenlijke criteria voor opname aldaar, waaronder het beveiligingsniveau dat daar voor klager onvoldoende toereikend is.
De longcare voorzieningen van De Woenselse Poort en De Voorde komen ook niet aanmerking als plaatsingsmogelijkheid voor klager, nu deze voorzieningen geen mensen met zedenproblematiek opnemen. Niet bekend is of de mogelijkheid van opname in de door klager genoemde voorziening De Sluis is onderzocht.
De LAP heeft op 3 juli 2023 een heroverweging gemaakt. Omdat uitstroom naar een minder beveiligde voorziening dan die van de LFPZ op dit moment geen reële optie is, ziet de LAP geen andere mogelijkheid dan te adviseren de LFPZ-indicatie toe te wijzen. Dit in de hoop dat met klager in de LFPZ tot een goede en bestendige samenwerking kan worden gekomen, waardoor de kans op een uitstroomtraject in de toekomst groter wordt. De LFPZ is geen eindstation, er wordt ook daar bekeken of uitstroom mogelijk is. Het zou daarom heel jammer zijn als klager daar niets meer zou doen. De wachtlijst voor plaatsing daar bedraagt anderhalf tot twee jaar.
Volgens inlichtingen van de Van der Hoeven Kliniek berust klager niet in een LFPZ-plaatsing en blijft hij hopen op een verdere behandelpoging, zet hij zich naar draagkracht in, werkt hij mee aan controles, is hij abstinent van middelen en gebruikt hij zijn medicatie. Klager zegt dat hij de tweede mobiele telefoon heeft ingeleverd, maar uit de stukken komt naar voren dat klager niet uit eigen beweging maar onder druk van de kliniek melding van de telefoon heeft gedaan en de kliniek die telefoon tijdens een controle van klagers kamer heeft gevonden.
3. De beoordeling
Klagers situatie
Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klager is op 18 april 2005 geplaatst in de Pompestichting en op 14 maart 2018 in de Van der Hoeven Kliniek. Deze instelling heeft klager op 18 juli 2022 aangemeld voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, omdat geen verdere behandelmogelijkheid wordt gezien en klager was afgewezen voor opname in de longcarevoorziening De Wierde.
In de Pro Justitia-rapportage van 1 en 15 november 2022 van respectievelijk psychiater M. en psycholoog De G. is aangegeven dat in de Pompestichting en de Van der Hoeven Kliniek alle zinnige behandelinterventies zijn ingezet, resocialisatie steeds is vastgelopen op onbetrouwbaarheid van klager rondom seksueel gemotiveerd zoekgedrag en de behandelmogelijkheden voor klager zijn uitgeput, maar is toch geadviseerd opnieuw de mogelijkheid van plaatsing van klager in een longcarevoorziening te onderzoeken omdat die voldoende risicomanagement moet kunnen bieden.
De Van der Hoeven Kliniek heeft verweerder op 30 december 2022 in haar reactie op de Pro justitia-rapportage gemeld het niet met de daarin gegeven adviezen eens te zijn, daar uit intercollegiaal overleg tussen de kliniek, Trajectum en Dr. S. van Mesdag naar voren kwam dat er geen aanknopingspunten voor verdere behandeling van klager worden gezien en De Wierde die visie heeft bevestigd. De LFPZ-aanvraag is ingediend omdat ondanks jarenlange behandeling nog steeds sprake is van een hoog risico op terugval in ernstig seksueel delictgedrag en klager zich ook met toezicht, begeleiding en controles bij herhaling onbetrouwbaar toont en ondanks de schijn van openheid en samenwerking (pre)delictgedrag laat zien.
Verder is daarin aangegeven dat plaatsing in een andere longcarevoorziening nog niet was overwogen. Bij de longcareafdeling van de Pompestichting is sprake van een te laag beveiligingsniveau 2, tegenover 3 van De Wierde. De longcareafdeling van De Woenselse Poort neemt geen patiënten met zedenproblematiek op.
De LAP heeft bij advies van 3 april 2023 aangegeven evenals de Van der Hoeven Kliniek en de rapporteurs geen aanknopingspunten voor een derde behandelpoging te zien nu klagers problematiek onbehandelbaar is gebleken, maar de hoge mate van beveiliging van een LFPZ-voorziening niet noodzakelijk is, en daarom gekeken moet worden naar de mogelijkheden van een longcaretraject met een lange periode van begeleiding en voornamelijk extern risicomanagement.
Na afwijzing van de longcare voorzieningen De Wierde en Merendael heeft de LAP vervolgens bij advies van 3 juli 2023 aangegeven dat een uitstroom van klager naar een minder beveiligde voorziening dan de LFPZ op dit moment geen reële optie is en er geen andere mogelijkheid is dan te adviseren de LFPZ-indicatie toe te wijzen.
Vervolgens is klager gehoord over de voorgenomen plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting en heeft verweerder beslist klager in de die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is ten tijde van het daartegen gerichte beroep nog niet gerealiseerd.
Het beoordelingskader
Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg (Wfz) en het door verweerder gevolgde beleid, komt een ter beschikking gestelde in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien:
a. uit recente risicotaxatie blijkt dat het risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd;
b. naast eventuele zorg ook beveiliging nodig is om te voorkomen dat hij tot een dergelijk delict komt;
c. het delictgevaar niet zodanig is afgenomen of beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan; en
d. hij conform state of the art alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.
De toetsing van de bestreden beslissing
Over klagers diagnose, zijn behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid zijn de hierboven vermelde rapportages en adviezen uitgebracht. De beroepscommissie is van oordeel dat deze rapportages en adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te laten verblijven in een LFPZ-voorziening.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in FPC Van der Hoeven Kliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een LFPZ-voorziening voldoet en dat een LFPZ-voorziening daarom vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name van belang dat klager vanwege zijn stoornis niet behandelbaar is gebleken en als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt en door twee benaderde longcare voorzieningen is afgewezen voor plaatsing daarin. Plaatsing in andere longcare voorzieningen De Voorde en van De Woenselse Poort is niet mogelijk vanwege klagers zedenproblematiek.
Klagers stellingen dat hij feitelijk pas een eerste behandelpoging in de Van der Hoeven Kliniek heeft gekregen, nog een verdere behandelpoging kan/moet worden ondernomen danwel plaatsingsmogelijkheden in een longcarevoorziening onvoldoende zijn onderzocht en het beveiligingsniveau verkeerd is beoordeeld, zijn in het licht van hetgeen in de stukken die verweerder in deze procedure heeft ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, onjuist.
De door klager benoemde locatie De Sluis komt in die stukken niet voor, maar betreft een behandelafdeling binnen de FPK van de GGZ Drenthe te Assen, waarvoor klager in het licht van het vorenoverwogene niet in aanmerking komt.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 25 januari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.
secretaris voorzitter