Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/31149/TA, 22/31150/TA, 22/31151/TA, 22/31156/TA, 22/31157/TA en 22/31158/TA, 24 januari 2024, beroep
Uitspraakdatum:24-01-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Nummer    22/31149/TA, 22/31150/TA, 22/31151/TA, 22/31156/TA, 22/31157/TA en 22/31158/TA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    24 januari 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:
a.    de vermissing van zijn post (PV 2021/23), 22/31149/TA;
b.    de omstandigheid dat het bezoek achter glas plaatsvindt (PV 2021/25), 22/31150/TA;
c.    de omstandigheid dat klager een kopie van zijn post krijgt uitgereikt (PV 2021/27), 22/31151/TA;
d.    de oplegging van een postmaatregel d.d. 27 januari 2022 (PV 2022/10), 22/31156/TA;
e.    de omstandigheid dat klager om de dag een kwartier mag telefoneren (PV 2022/13a), 22/31157/TA;
f.    het toezicht op klagers telefoongesprekken ingaande op 4 februari 2022 (PV 2022/13b), 22/31157/TA;
g.    de omstandigheid dat klager eenmaal per week gedurende tien minuten mag telefoneren (PV 2022/37a), 22/31158/TA;
h.    het toezicht op klagers telefoongesprekken ingaande op 26 augustus 2022 
(PV 2022/37b), 22/31158/TA.

De beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 
13 december 2022 – in afzonderlijke uitspraken – de klachten onder a, b, c, d, f en h ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten onder e en g. De uitspraken van de beklagrechter zijn bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.P. van Rhijn, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 23 juni 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Na de zitting heeft klager ongevraagd aanvullende stukken ingediend inzake beklag b. Deze stukken worden, mede in het licht van navolgende beslissing, buiten beschouwing gelaten.

De beroepscommissie betreurt dat de behandeling van klagers beroepszaken lang heeft geduurd en biedt partijen daarvoor haar verontschuldigingen aan.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a
Klager is het niet eens met de uitspraak omdat – zoals volgt uit het beklag – hij aan de ene kant aangeeft dat hij belangrijke post niet ontvangt, onder meer post van zijn advocaat, en aan de andere kant het hoofd van de instelling in feite erkent dat er zaken misgaan bij de post en het tijdig melden van een nieuwkomer een verbeterpunt is. Ook heeft klager een brief van zijn moeder met een vel postzegels en een brief van zijn ex-partner die beide in de instelling in een brievenbus zijn gedeponeerd, nooit ontvangen. De instelling heeft niet uitgezocht waar deze brieven zijn gebleven en is daarom tekortgeschoten. Deze omstandigheden samen maken dat het beklag gegrond zou moeten worden verklaard, en niet ongegrond op basis van vermoedens die de beklagrechter aan zijn uitspraak ten grondslag legt.

Beklag b
Anders dan de beklagrechter stelt, is het besluit om het bezoek met klager nog steeds achter glas te laten plaatsvinden onredelijk en onvoldoende gemotiveerd. Dat er een vermoeden is geweest van invoer van contrabande, zonder dat hier vervolgens bericht op is gekomen of nader onderzoek naar is gedaan, vormt een onvoldoende rechtvaardiging om deze situatie op deze manier te laten voortduren. Het is niet langer proportioneel, zowel niet in de familiaire setting als bij het overleg met advocaten, om deze situatie voort te laten duren. Klager vindt het inhumaan dat hij geen hand of knuffel mag geven bij de aanvang van het bezoek, temeer nu hij geen boeienregime heeft. Hij heeft behoefte aan fysiek contact. Ook is de bezoekruimte nog niet verbeterd.

Beklag c
Ten aanzien van de ontvankelijkheid wordt verwezen naar de uitspraak van de beklagrechter. Klager ontvangt nog steeds niet zijn originele post maar een kopie daarvan. De noodzaak van de bestreden maatregel ontbreekt. De instelling handelt enkel op basis van vermoedens. Zo stelt de instelling dat Spice via poststukken de instelling kan worden binnengebracht. Echter, dat soort contrabande is nooit bij klager aangetroffen. Verder wordt verwezen naar hetgeen reeds in de beklagprocedure is ingebracht.  

Beklag d
Volgens de instelling had de brief gericht aan klagers ex-partner een dreigende lading. Klager betwist dat. De instelling heeft de dreiging niet onderbouwd. Er wordt enkel gehandeld op basis van vermoedens. Verder wordt verwezen naar hetgeen reeds in de beklagprocedure is ingebracht.  

Beklag e, f, g en h
Er is sprake van een schending van klagers recht op contact met de buitenwereld en dat is beklagwaardig. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beklag. Hij mocht eerst om de dag dertig minuten onbegeleid bellen. Dat is vervolgens teruggebracht naar om de dag vijftien minuten begeleid bellen. Daaropvolgend is het telefoneren nog verder ingeperkt en mocht klager nog maar eenmaal per week tien minuten onder toezicht bellen. Zonder feitelijke onderbouwing is het bellen steeds verder teruggebracht. Hier kan klager zich niet in vinden.  

Standpunt van het hoofd van de instelling
Beklag a
De instelling voert aan dat het bij PostNL mis kan zijn gegaan, waardoor post bestemd voor dan wel afkomstig van klager niet goed is aangekomen. Daarnaast is voor het ontvangen van poststukken binnen de instelling een juiste adressering van belang. Dat betekent dat ook de verblijfsafdeling van de verpleegde op het poststuk dient te worden vermeld. Als er in de adressering mankementen zitten, dan kan het misgaan. Inmiddels worden nieuwe bewoners van de afdeling 2A dezelfde dag van binnenkomst aangemeld bij de postkamer. Verder wordt verwezen naar hetgeen reeds in de beklagprocedure is ingebracht.

Beklag b
In beginsel geldt voor alle bewoners van de ZISZ-afdeling dat bezoek achter glas plaatsvindt. Afhankelijk van de situatie van de verpleegde wordt bekeken of het nodig is om het bezoek achter glas plaats te laten vinden. Dat is onder meer afhankelijk van hoe de verstandhouding met het afdelingspersoneel is. Ten tijde van klagers klacht was deze algemene regel nog niet in de huisregels opgenomen, inmiddels is dat wel het geval. Het beleid gold echter destijds al, ondanks dat het nog niet op schrift was gesteld. Inmiddels zijn in de bezoekruimte tapijttegels aangebracht. Ook zijn alle onderdelen voor de tafel binnen, al laat de montage nog op zich wachten. Dit zal voor 1 augustus 2023 worden geregeld. Op dit moment is de samenwerking met het behandelteam niet goed. Klager doet geen moeite om de samenwerking te verbeteren en zoekt telkens de grenzen op. Dit maakt dat er thans geen aanleiding wordt gezien om de regels omtrent bezoek achter glas te wijzigen. 

Beklag c
Klager ontving niet zijn originele post, maar kreeg een kopie daarvan uitgereikt. Dit gold enkel voor klager en niet voor de medeverpleegden van zijn afdeling. Er was geen sprake van een algemeen geldende regel. Er is aan klager een maatregel van toezicht op de inhoud van zijn post opgelegd, daarvan was echter geen sprake. Klagers post werd niet gelezen en daarom was het achteraf bezien niet nodig om een postmaatregel aan klager op te leggen. Vanwege de orde en veiligheid in de instelling is besloten om een kopie van klagers post uit te reiken ter voorkoming van het binnenbrengen van verdovende middelen in de instelling. Niet alle contrabande zou anders kunnen worden onderschept. Zo kan een postzegel LSD bevatten en kunnen poststukken in GHB zijn gedrenkt. Er zijn vermoedens dat klager in het verleden heeft getracht om via zijn netwerk verdovende middelen in te voeren. Zo is een keer na bezoek waargenomen dat klager een wit voorwerp tussen zijn billen had geklemd. Ook heeft klager in het verleden in zijn poststukken codetaal gebezigd, waaronder de vraag of men langs ‘de sjamaan’ kon gaan. Dat is de naam van een coffeeshop. Wat ook meespeelde was dat klager niet in de samenwerking was met het behandelteam en telkens de grenzen opzocht. Inmiddels krijgt klager de originele poststukken weer uitgereikt. 

Beklag d
Klagers ex-partner voelde zich vanwege de post die zij van klager had ontvangen dermate bedreigd en onveilig dat zij het behandelteam heeft verzocht of hier iets aan kon worden gedaan. Het behandelteam heeft daarop besloten om aan klager een postmaatregel op te leggen mede met het oog op de bescherming van de maatschappij. De instelling heeft de post waarin de bedreigingen werden geuit zelf niet ingezien.   

Beklag e, f, g en h
Namens het hoofd van de instelling wordt verwezen naar hetgeen reeds in de beklagprocedure is ingebracht. 

 

3. De beoordeling

Beklag a
Op basis van de stukken en van wat ter zitting is besproken, is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter beklag a. terecht ongegrond heeft verklaard. Ook in beroep is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager door toedoen van de instelling de poststukken niet heeft ontvangen. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. 

Beklag b
Op basis van de stukken en van wat ter zitting is besproken, is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter beklag b. terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagrechter aan te vullen of te wijzigen.

Beklag c
Uit de stukken en wat ter zitting is besproken, volgt dat het hoofd van de instelling op 
17 november 2021 heeft besloten om niet de originele poststukken maar een kopie daarvan aan klager te verstrekken. Het originele poststuk werd aan klager getoond en werd, zonder dat kennis werd genomen van de inhoud daarvan, gekopieerd. Vervolgens werd de kopie aan klager verstrekt en werd het originele poststuk bij klagers spullen in de opslag van de afdeling bewaard. De beroepscommissie begrijpt dat het een individueel jegens klager genomen beslissing betreft, wat wordt onderstreept door de schriftelijke mededeling die aan hem is uitgereikt. 

De beroepscommissie ziet zich voor de vraag gesteld of de bestreden beslissing onder de reikwijdte van artikel 35 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) valt. 

Het uitgangspunt dat voortvloeit uit artikel 35, eerste lid, van de Bvt is dat slechts op grond van het tweede tot en met het vijfde lid, beperkingen kunnen worden gesteld op het recht om post te verzenden en te ontvangen. Daarom moet worden bezien of het tweede tot en met het vijfde lid voorzien in een grondslag voor de bestreden beslissing.   

Weliswaar is het uitreiken van kopieën (in plaats van originelen) in artikel 35 van de Bvt niet als zodanig geregeld, maar het hoofd van de instelling komt op grond van dit artikel wel verdergaande bevoegdheden toe dan het uitreiken van kopieën. Het hoofd van de instelling kan de post immers op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen onderzoeken (tweede lid), kennisnemen van de inhoud (derde lid) en de uitreiking van poststukken in het geheel weigeren (vijfde lid). Op grond van de bestreden beslissing werd klagers post slechts geopend en werd de uitreiking daarvan niet in zijn geheel geweigerd, maar ontving hij een kopie van het originele poststuk.

De beroepscommissie begrijpt dat de bestreden beslissing is genomen met het oog op de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling (derde lid, onder b). Het hoofd van de instelling beoogde met de bestreden beslissing het binnenbrengen van verdovende middelen die op poststukken kunnen worden aangebracht, te voorkomen. Er waren vermoedens dat klager eerder heeft getracht om via zijn netwerk verdovende middelen in te voeren. Die vermoedens bestonden onder meer uit de omstandigheid dat na afloop van bezoek bij klager een wit voorwerp tussen zijn billen is waargenomen, wat reeds aan de orde was in het beroep met kenmerk 22/28017/TA. De beroepscommissie heeft voormeld beroep bij uitspraak van 
22 december 2022 ongegrond verklaard. Daarnaast zou klager in het verleden in zijn poststukken in codetaal naar een coffeeshop hebben verwezen. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat het uitreiken van kopieën in plaats van originelen onder de reikwijdte van artikel 35 van de Bvt valt. 
Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid ter handhaving van de orde en veiligheid in de instelling de bestreden beslissing heeft kunnen nemen, mede gelet op de vermoedens dat klager eerder verdovende middelen heeft willen invoeren en het feit dat er geen goede samenwerkingsrelatie bestond en klager telkens de grenzen opzocht.

Gelet op het voorgaande zal beroepscommissie het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat, hoewel de wet daartoe niet verplicht, het wel wenselijk is dat een schriftelijke mededeling van een beslissing tot het uitreiken van kopieën in plaats van originelen wel wenselijk is. 

Beklag d
Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling komt naar voren dat klagers ex-partner bij het behandelteam heeft aangegeven dat zij een of meerdere brieven van klager heeft ontvangen die zij als erg bedreigend heeft ervaren en waardoor zij zich onder druk gezet voelde. In zijn schrijven zou klager hebben gedreigd met het delen van erotisch getinte foto’s van zijn ex-partner. Uit de onderliggende stukken van het beroep met kenmerk 22/31163/TA, wat ook ter zitting van de beroepscommissie op 23 juni 2023 is behandeld, blijkt dat deze foto’s op 20 januari 2022 ook daadwerkelijk in klagers bezit zijn aangetroffen. Gelet op de signalen afkomstig van klagers ex-partner en de omstandigheid dat de foto’s die hij dreigde te verspreiden ook in zijn bezit zijn aangetroffen, heeft het hoofd van de instelling naar het oordeel van de beroepscommissie op 27 januari 2022 in redelijkheid kunnen beslissen om toezicht op de inhoud van klagers post uit te oefenen. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

Beklag e
Op basis van de stukken en van wat ter zitting is besproken, stelt de beroepscommissie vast dat het beklag is gericht tegen de beslissing van het hoofd van de instelling om klager per 
4 februari 2022 om de dag in de gelegenheid te stellen om een kwartier onder toezicht te telefoneren. De beklagrechter heeft het beklag gesplitst in twee onderdelen, te weten de omstandigheid dat klager om de dag een kwartier mocht telefoneren (beklag e) en het telefoneren onder toezicht per 4 februari 2022 (beklag f).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag voor zover dat ziet op de omstandigheid dat klager om de dag een kwartier mocht telefoneren op de grond dat er geen sprake is van een beslissing waartegen op grond van artikel 56 van de Bvt beklag openstaat.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het beklag betrekking op de vermeende schending van het recht om telefonisch contact te hebben met de buitenwereld als vermeld in artikel 38 van de Bvt en had de beklagrechter gelet op het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder c, van de Bvt klager in zijn beklag moeten ontvangen. De beroepscommissie zal derhalve op dit punt de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvangen in het beklag.

Artikel 38, eerste lid, van de Bvt bepaalt dat de verpleegde het recht heeft om tenminste eenmaal per week gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de instelling. Nu klager om de dag gedurende een kwartier mocht telefoneren, is geen sprake van een beperking van voormeld recht op contact met de buitenwereld. 
De beroepscommissie zal het beklag dan ook ongegrond verklaren.


Beklag f
Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling komt naar voren dat klager zich onbetrouwbaar heeft opgesteld en tijdens eerdere telefoongesprekken steeds grenzen opzocht. Ook hield klager zich tijdens het bellen niet aan gemaakte afspraken, is hij via gescreend netwerk in contact gekomen met niet-gescreende personen en heeft hij tegenover een forensisch maatschappelijk werker gelogen over de gewenste screening van een contact dat volgens klager in het verleden op de screeningslijst heeft gestaan. Bij deze stand van zaken heeft het hoofd van de instelling naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen om toezicht op klagers telefoongesprekken te houden. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

Beklag g
Op basis van de stukken en van wat ter zitting is besproken, stelt de beroepscommissie vast dat het beklag is gericht tegen de beslissing van het hoofd van de instelling om klager per 
26 augustus 2022 eenmaal per week in gelegenheid te stellen om gedurende tien minuten onder toezicht te telefoneren. De beklagrechter heeft het beklag gesplitst in twee onderdelen, te weten de omstandigheid dat klager gedurende tien minuten per week mocht telefoneren (beklag g) en het telefoneren onder toezicht per 26 augustus 2022 (beklag h).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag voor zover dat ziet op de omstandigheid dat klager eenmaal per week gedurende tien minuten mocht telefoneren op de grond dat er geen sprake is van een beslissing waartegen op grond van artikel 56 van de Bvt beklag openstaat.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het beklag betrekking op de vermeende schending van het recht om telefonisch contact te hebben met de buitenwereld als vermeld in artikel 38 van de Bvt en had de beklagrechter gelet op het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder c, van de Bvt klager in zijn beklag moeten ontvangen. De beroepscommissie zal derhalve op dit punt de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvangen in het beklag.

Artikel 38, eerste lid, van de Bvt bepaalt dat de verpleegde het recht heeft om tenminste eenmaal per week gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de instelling. Nu klager daartoe in de gelegenheid werd gesteld, is geen sprake van een beperking van voormeld recht op contact met de buitenwereld. De beroepscommissie zal het beklag dan ook ongegrond verklaren.

Beklag h
Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling komt naar voren dat klager tijdens het voeren van telefoongesprekken onder meer duidelijk diende te spreken en geen onacceptabele of cryptische uitlatingen mocht doen en zo nodig duidelijkheid hierover diende te verschaffen aan het personeel. Klager heeft zich hier niet aan gehouden. Gelet hierop heeft het hoofd van de instelling naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen om toezicht te houden op klagers telefoongesprekken. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

 


4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart: 

- het beroep inzake beklag a en b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter;

-  het beroep inzake beklag c, d, f en h ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden;

- de beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag e en g, verklaart klager alsnog ontvankelijk in deze klachten, maar verklaart deze klachten ongegrond.


Deze uitspraak is op 24 januari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. M.L. Plas, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven