Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26651/GA, 20 februari 2024, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/26651/GA

 

Betreft [Klager]

 

Datum 20 februari 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet verstrekken van een geschikt aangepast matras.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 11 maart 2022 het beklag ten aanzien van het niet verstrekken van een aangepast matras ongegrond verklaard en klager voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (de beroepscommissie begrijpt: voor zover het beklag ziet op het handelen van de inrichtingsarts c.q. de medische dienst). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd (G-2022-2).

Klagers raadsvrouw, mr. L.M. van den Dungen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Namens klager wordt verwezen naar wat in beklag is aangevoerd en in aanvulling daarop is het volgende aangevoerd.

Klager dient in aanmerking te komen voor een aangepast matras (zoals onderbouwd is met medische stukken). Nadat klagers bed door het hoofd van de medische dienst is bekeken en opgemeten, is aan hem een nieuw bedframe met een nieuw traagschuimmatras met een draaggewicht van 130 kilogram beloofd. Vervolgens heeft klager een oud matras uit 2019 gekregen, bedekt onder een dikke laag stof en vol met gebruikssporen. Klager heeft aangegeven dat dit niet volgens de afspraak was, maar heeft ermee ingestemd dit matras tijdelijk uit te proberen omdat er voor dat moment geen andere opties leken te zijn. Hiermee is niet voldaan aan het leveren van een aangepast matras om verdere schade of letsel aan de rug van klager te voorkomen, zoals noodzakelijk wordt geacht door de fysiotherapeut. De medische staf heeft vervolgens geen nader onderzoek verricht. Dit leidt tot een onrechtmatige inperking van klagers recht op adequate verzorging en diens gezondheidstoestand. De fysiotherapeut ziet klager achteruitgaan. Inmiddels heeft klager vanuit zijn rug uitstralingen naar zijn rechterbeen en steken links in zijn nek.

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen standpunt ingenomen.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

De beroepscommissie begrijpt het beklag zo, dat klager in de kern opkomt tegen het door de directeur niet verstrekken van een geschikt aangepast matras. De beroepscommissie zal de verdere beoordeling daarop toespitsen. Voor zover het beklag is gericht tegen het handelen van de medische dienst overweegt de beroepscommissie dat dit een medisch-inhoudelijke beslissing betreft waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) geen beklag openstaat. Klager had in dat geval de beklagprocedure moeten volgen zoals die is opgenomen in artikel 71b en verder van de Pbw.

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de beklagrechter zich bij klachten over het handelen van de inrichtingsarts dan wel de medische dienst onbevoegd moet verklaren om daarvan kennis te nemen (vergelijk RSJ 30 juli 2017, 17/2979/GA). Nu de beklagrechter zich in deze zaak ten onrechte (impliciet) bevoegd heeft verklaard in zoverre van het beklag kennis te nemen en klager daarin vervolgens niet-ontvankelijk heeft verklaard, zal de uitspraak van de beklagrechter in zoverre worden vernietigd. Nu klager inmiddels niet meer in de PI Sittard verblijft en de beroepscommissie constateert dat raadsvrouw op 25 augustus 2021 en 31 december 2021 reeds een klaagschrift aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft gezonden, zal de beroepscommissie de klacht niet ter bemiddeling voorleggen aan het hoofd van de medische dienst van die inrichting, noch doorsturen naar de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

 

Beklag over het verstrekken van een geschikt aangepast matras – ontvankelijkheid

Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde beklag instellen tegen een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Ook kan worden geklaagd over de wijze waarop een beslissing wordt uitgevoerd (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76-77). De wijze van uitvoering dient dan wel nauw samen te hangen met die beslissing. Naar het oordeel van de beroepscommissie is daarvan in dit geval sprake. De directeur heeft kennelijk besloten om klager naar aanleiding van zijn verzoeken een aangepast matras aan te bieden. Klagers klacht is op te vatten als te zijn gericht tegen (de wijze van uitvoeren van) deze beslissing, omdat het door de directeur verstrekte matras volgens hem niet geschikt is. Klager is daarom in zoverre terecht ontvangen in zijn beklag.

 

Inhoudelijke beoordeling

Uit de inlichtingen van de directeur in de beklagfase volgt dat de preventiemedewerker op verzoek van het hoofd zorg onderzoek heeft gedaan naar klagers bed en matras. Naar aanleiding van zijn advies is aan klager een nieuw bedframe en een aangepast matras ter beschikking gesteld. Volgens klager was hem ook een nieuw matras beloofd. Klager heeft aangevoerd dat hij echter een matras met gebruikssporen, bedekt onder een dikke laag stof heeft gekregen. Klager heeft aangegeven dat dit niet de afspraak was, maar stemde ermee in het matras tijdelijk uit te proberen. Volgens klager was het door hem ontvangen matras bestemd voor de locatie Roermond en al door meerdere gedetineerden gebruikt sinds 10 december 2019. Klager stelt dat zijn rugklachten nog steeds toenemen en dat hij op de grond slaapt in plaats van op het gekregen matras, omdat dit matras volgens hem niet geschikt is.

Artikel 42, vierde lid, onder b, van de Pbw bepaalt dat de directeur zorg draagt voor de behandeling van de gedetineerde op aanwijzing van de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger. Uit de reactie van de directeur in beklag volgt dat klager naar aanleiding van het onderzoek van de preventiemedewerker (dat in opdracht van het hoofd zorg is uitgevoerd) een nieuw bedframe en een aangepast matras ter beschikking is gesteld. Daarmee is voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de directeur het advies van de preventiemedewerker heeft opgevolgd en dat een ‘geschikt’ matras aan klager is verstrekt. Het probleem voor klager is dat ook de ‘oplossing’ die de preventiemedewerker heeft geadviseerd, klager kennelijk niet heeft geholpen: hij heeft nog steeds pijn aan zijn rug, die alleen maar erger wordt. Het is de beroepscommissie op grond van het dossier duidelijk geworden dat de kwestie klager erg hoog zit en invoelbaar is dat hem er veel aan gelegen is zijn rugklachten te verminderen, dan wel niet erger te laten worden. Alles afwegende kan naar het oordeel van de beroepscommissie echter de conclusie dat de directeur bij (het uitvoeren van) zijn beslissing klager een aangepast matras te verstrekken niet zou hebben voldaan aan de zorgverplichting die hij op grond van artikel 42 van de Pbw heeft, in redelijkheid niet volgen. Gelet hierop zal het beroep in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover de klacht ziet op medisch handelen en bepaalt dat de beklagrechter zich onbevoegd had moeten verklaren om het beklag over het handelen van de medische staf in behandeling te nemen.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 20 februari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. A.M.G. Smit, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven