Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26526/GA. 16 januari 2024, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/26526/GA

       

Betreft [klager]

Datum 16 januari 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het niet meewerken aan een urinecontrole, ingaande op 9 februari 2022.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 14 maart 2022 het beklag ongegrond verklaard (G-2022-000147). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. D.M. Penn, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Op 6 september 2023 zijn inlichtingen bij de directeur opgevraagd. De reactie van de directeur is aan klager en zijn raadsman toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft ten onrechte een disciplinaire straf opgelegd gekregen, omdat hij bij een urinecontrole zijn hand niet voor zijn geslachtsdeel wilde weghalen. De controle verliep niet volgens de te doorlopen procedure voor afname van een urinecontrole, zoals omschreven in artikel 3 van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling). De strengere procedure voor de afname van de urinecontrole – te weten nader visueel onderzoek van zijn geslachtsdeel naar eventuele attributen om fraude mogelijk te maken – was vernederend en overbodig. Klager heeft aangegeven mee te willen werken aan het urineren onder direct visueel toezicht van een medewerker.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Het fouilleren en visiteren is onderdeel van de procedure afname urinecontrole. Het doel is om te controleren op middelen waarmee gefraudeerd kan worden bij de urinecontrole.

 

3. De beoordeling

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd, omdat hij niet heeft meegewerkt aan de urinecontrole doordat hij tijdens het uitvoeren van die urinecontrole heeft geweigerd om zijn handen te laten zien toen hij ontkleed was. De aan klager gegeven opdracht – die feitelijk betekende dat klager door het weghalen van zijn handen zicht op zijn geslachtsdeel zou geven, zou kunnen worden verstaan onder het urineren onder direct visueel toezicht van een ambtenaar of medewerker zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Regeling. In het schriftelijk verslag dat aan de bestreden disciplinaire straf ten grondslag ligt is echter opgeschreven dat klager ‘tijdens de visitatieprocedure is verzocht om mee te werken’ en dat heeft geweigerd. De directeur heeft in reactie op het onderhavige beroep bovendien te kennen gegeven dat fouilleren en/of visiteren onderdeel is van de procedure afname urinecontrole en dat dit als doel heeft te controleren op middelen waarmee kan worden gefraudeerd, of die de uitslag van de urinecontrole kunnen beïnvloeden. De beroepscommissie begrijpt het feitencomplex daarom aldus dat klager ter voorkoming van fraude is opgedragen mee te werken aan een visitatie. In dat verband is van belang dat het (fouilleren en) visiteren van de gedetineerde geen onderdeel vormt van de procedure die moet worden gevolgd bij het uitvoeren van een urinecontrole zoals voorgeschreven in de Regeling.

Indien de directeur het fouilleren en/of visiteren van de gedetineerde noodzakelijk acht ter voorkoming van fraude of het beïnvloeden van de uitslag van de urinecontrole, biedt artikel 29, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) daar een grondslag voor. In dat artikel is bepaald dat de directeur bevoegd is om een gedetineerde onder meer bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek of indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.

Uit de memorie van toelichting bij artikel 29 van de Pbw volgt dat het bij een geboden onderzoek in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid kan gaan om zowel een controle die steekproefsgewijs wordt uitgevoerd als om gericht onderzoek op grond van een bijzondere verdenking. Nu de directeur (desgevraagd) te kennen heeft gegeven dat het fouilleren en/of visiteren onderdeel is van de procedure afname urinecontrole en dient ter voorkoming van fraude of het beïnvloeden van de uitslag van de urinecontrole, begrijpt de beroepscommissie dat geen sprake is geweest van een bijzondere verdenking jegens klager, noch dat de visitatie op grond van een steekproef heeft plaatsgevonden. Gelet daarop wordt de toets van de vereiste noodzakelijkheid in het belang van de orde of de veiligheid van de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie niet doorstaan. Dat klager in eerste instantie mondeling heeft ingestemd met de visitatie maakt dat niet anders. Nu de directeur klager niet in redelijkheid kon verplichten mee te werken aan de visitatie, kon hij klager ook niet in redelijkheid de bestreden disciplinaire straf opleggen voor zijn weigering daaraan mee te werken. Het niet meewerken aan een urinecontrole, blijkens de schriftelijke mededeling de grondslag van de straf, is ook niet gebleken.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €50,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-. Deze uitspraak is op 16 januari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. L.M. Uljee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven