Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29838/GA, 11 maart 2024, Beroep
Uitspraakdatum:11-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29838/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    11 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het aangeboden krijgen van te weinig luchtmomenten.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 11 oktober 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (NM-2022-481). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager was in de periode van 26 mei 2022 tot en met 30 mei 2022 in de cel geplaatst waar hij zijn overplaatsing moest afwachten. Klager heeft slechts twee van de zes luchtmomenten aangeboden gekregen. De beslissing om klagers luchtmomenten te beperken is beklagwaardig in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Klagers klaagschrift is voldoende nauwkeurig. Ondanks het feit dat klager zich op het klaagschrift ten aanzien van de datum heeft verschreven, volgt uit het digitale ontvangstsysteem dat de datum van ontvangst 2 juni 2022 was. Klager benoemt dat hij al vanaf donderdag op cel zat. Hieruit blijkt dat het gaat om de periode tussen 26 en 30 mei 2022. Bovendien is het niet ongebruikelijk dat de beklagcommissie een gedetineerde verzoekt om een duidelijkere formulering van de klacht, als het klaagschrift onvoldoende helder is (vergelijk RSJ 20 november 2013, 13/1382/GA). Dat heeft de beklagcommissie nagelaten, dus klager is onredelijk benadeeld.

Klagers klaagschrift is met voldoende redenen omkleed. Uit het klaagschrift blijkt dat klager van mening is recht te hebben gehad op zes luchtmomenten waarvan er maar twee zijn aangeboden. Het recht op luchten (artikel 49, eerste lid, van de Pbw) is zo fundamenteel van aard dat de inrichting er alles aan dient te doen om een beperking van dit recht te voorkomen (vergelijk RSJ 30 september 2021, R-20/6160/GA). Ook als een gedetineerde zich in een afzonderings- of strafcel bevindt moet hij kunnen luchten (vergelijk RSJ 20 november 2006, 06/1407/GA). Daar hoeft een gedetineerde geen verzoek om te doen (vergelijk RSJ 16 januari 2020, R-19/4499/GA). Aangezien de periode van 26 tot en met 30 mei 2022 vijf dagen telt, zijn er gedurende deze tijdspanne minstens drie luchtmomenten vervallen.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur kan zich vinden in de beklaguitspraak. Klager is onvoldoende concreet geweest over welke luchtmomenten hij heeft gemist.

Uit verschillende dagjournaals over de periode van 26 tot en met 30 mei 2022 blijkt dat aan klager een luchtmoment is aangeboden, maar dat hij deze heeft geweigerd. Het is dus onjuist dat klager niet heeft kunnen luchten. De mogelijkheid is hem geboden, maar hij heeft hier zelf geen gebruik van willen maken.

 

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat niet duidelijk zou zijn welke luchtmomenten hij gemist zou hebben. Daarom vindt de beklagcommissie het klaagschrift onvoldoende nauwkeurig en onvoldoende met redenen omkleed (artikel 61, derde lid, van de Pbw).

In het klaagschrift schrijft klager dat hij vanaf afgelopen donderdag op cel zit in afwachting van zijn overplaatsing. Er zijn volgens klager maar twee van de zes luchtmomenten aangeboden. Klager noemt als datum 30-6-22. Op de datumstempel van de Commissie van Toezicht staat 2 mei 2022, maar dat is volgens de beklagcommissie de onjuiste maand. De klacht is op 2 juni 2022 ontvangen volgens het digitale systeem. In de beklaguitspraak staat dat klager op 31 mei 2022 is overgeplaatst. Nu klager in het klaagschrift schrijft vanaf donderdag op cel te zitten, is het naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende duidelijk dat hij klaagt over de periode van          26 mei 2022 tot en met 30 mei 2023. Daarom is het klaagschrift naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende nauwkeurig en met voldoende redenen omkleed.

Uit artikel 49, eerste lid, van de Pbw volgt dat gedetineerden recht hebben op dagelijks verblijf in de buitenlucht. Daarom heeft klager voldoende belang bij zijn klacht tegen het aangeboden krijgen van te weinig luchtmomenten (vergelijk RSJ 1 september 2023, 22/29156/GA).

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Om proceseconomische redenen zal zij zelf inhoudelijk op het beklag beslissen.

Klager stelt dat er in de periode van 26 mei 2022 tot en met 30 mei 2023 drie of vier luchtmomenten te weinig zijn aangeboden. De directeur heeft echter aangevoerd dat uit de dagjournaals blijkt dat aan klager wel een luchtmoment is aangeboden, maar hij deze heeft geweigerd. Gelet daarop acht de beroepscommissie het onvoldoende aannemelijk geworden dat klager te weinig luchtmomenten zijn aangeboden. De beroepscommissie zal het beklag daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.


Deze uitspraak is op 11 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. M. Iedema, voorzitter, mr.dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven