Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27196/GA, 4 maart 2024, beroep
Uitspraakdatum:04-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27196/GA    

Betreft  [Klager]

Datum  4 maart 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat de sportinstructeurs weigeren mee te werken aan het advies van de fysiotherapeut om klager tijdens zaalsport te laten fitnessen vanwege zijn knieblessure.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 30 maart 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (A-2021-476). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard, omdat het beklag niet ziet op een algemene regel, maar op het belemmeren van het medische revalidatieadvies dat individueel voor klager is opgesteld door de fysiotherapeut.

Voor zover de directeur op basis van navraag bij de sport stelt dat klager niet kon fitnessen, omdat gedetineerden van verschillende afdelingen elkaar niet mogen kruisen, geldt dat op de momenten dat klager in plaats van zaalsport zou kunnen fitnessen vaak enkel zijn eigen afdeling aanwezig was. Er was meermaals voldoende ruimte bij de fitness en dat wordt ook bevestigd door de sportinstructeurs. De sportinstructeurs hebben verder aangegeven dat klager niet kon fitnessen, omdat hij daarbij niet fysiotherapeutisch kon worden ondersteund. Klager heeft echter meermaals te kennen gegeven dat hij geen ondersteuning nodig heeft, omdat de oefeningen in overleg met de fysiotherapeut zijn opgesteld en hij deze zelfstandig kan uitvoeren.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in een schriftelijke reactie aan de beroepscommissie laten weten dat hij niets heeft toe te voegen aan zijn verweer in eerste aanleg en de uitspraak van de beklagrechter.

 

3. De beoordeling

De ontvankelijkheid van klager in beklag

In artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is bepaald dat een gedetineerde beklag kan instellen tegen een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet mogen fitnessen tijdens de zaalsport. 

Uit het door de directeur in de beklagprocedure ingenomen standpunt komt naar voren dat per 1 november 2021 een nieuw dagprogramma in de inrichting wordt gehanteerd dat voor de sportactiviteit betekent dat gedetineerden zich niet meer hoeven in te schrijven voor de sportactiviteiten – fitness, sportveld en sportzaal –, maar dat voorafgaand aan de sportactiviteit wordt gevraagd of de gedetineerde daaraan wenst deel te nemen. In het dagprogramma wordt aangegeven welke van de drie hiervoor genoemde sportactiviteiten op dat moment plaatsvindt.

Het voorgaande betreft een algemene regel. Het dagprogramma, waaronder de op verschillende momenten plaatsvindende sportactiviteiten, geldt immers (in dit geval) voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden. Tegen een dergelijke algemene regel staat in beginsel geen beklag open.

Klager heeft vanwege zijn knieblessure het advies van de fysiotherapeut gekregen om in plaats van zaalsport te fitnessen, mits daartoe mogelijkheden zijn bij de sport. Klager heeft vanwege dat advies – zo begrijpt de beroepscommissie – de directeur verzocht om voor hem een uitzondering te maken op het dagprogramma in die zin dat hij zou mogen fitnessen op de momenten dat op grond van het dagprogramma zaalsport plaatsvond. Aan dat verzoek is niet tegemoetgekomen.

Nu, gelet op het voorgaande, sprake is van een voor beklag vatbare beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter daarom vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.     

De inhoudelijke beoordeling van het beklag

Klager beschikte ten tijde van het indienen van het beklag over een advies van de fysiotherapeut van de medische dienst van de inrichting – gegeven voor de periode van

14 december 2021 tot en met 31 januari 2022 – in verband met het revalidatietraject dat hij vanwege zijn knieblessure volgde. Dat advies hield in dat klager – mits daartoe mogelijkheden waren bij de sport – in plaats van de zaalsport zou mogen fitnessen, omdat hij vanwege zijn knieblessure niet aan zaalsport kon deelnemen. De sportinstructeurs hebben volgens klager geweigerd hieraan mee te werken.

De beroepscommissie begrijpt op basis van hetgeen klager en de directeur in beklag en in beroep hebben aangevoerd dat klager in de periode van 14 december 2021 tot en met

31 januari 2022 tijdens de zaalsportmomenten niet heeft kunnen/mogen fitnessen, omdat:

-   het niet de bedoeling is dat gedetineerden van verschillende afdelingen elkaar kruisen tijdens de sportmomenten en, op de momenten dat een andere afdeling dan die waarop klager verblijft aan het fitnessen was, er voor klager dus geen mogelijkheid was om op dat moment te fitnessen; of

-   er niet voldoende sportinstructeurs beschikbaar waren om klager tijdens de zaalsport te ondersteunen/begeleiden bij het fitnessen.

Nu de fysiotherapeut heeft geadviseerd om klager tijdens de zaalsport te laten fitnessen mits er mogelijkheden zijn bij de sport en deze mogelijkheden er, zo begrijpt de beroepscommissie, om de hiervoor genoemde redenen niet waren, kan de beslissing van de directeur om klager in de periode van 14 december 2021 tot en met 31 januari 2022 tijdens de in het dagprogramma opgenomen zaalsportmomenten niet te laten fitnessen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.  

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 4 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven