Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29327/GA, 29 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29327/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    29 mei 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen: 
a.    het niet beschikbaar stellen van medische verzorging en toezicht, onder andere gedurende de nachtelijke uren;
b.    het niet voorschrijven van medicatie.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 5 september 2022 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2022-763). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. D.C. Vlielander, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager mag dan wel gezien zijn door de medische dienst bij binnenkomst in de inrichting maar vervolgens is er niets, dan wel in onvoldoende mate, gedaan met wat er tijdens deze afspraak is besproken. Voor klachten over de manier waarop een arts handelt, zal inderdaad een klacht ingediend moeten worden bij de medische dienst. Klachten over de feitelijke zorg zoals de aan de gedetineerde voorschreven behandeling, medicatie en/of diëten betreffen klachten die door de beklagrechter behandeld kunnen worden. 

Klager heeft duidelijk aangegeven dat hij medicatie nodig heeft in verband met zijn gezondheid. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij eerder tweemaal een toeval heeft gehad in een andere PI. Het was dan ook van belang dat deze medicatie zo spoedig mogelijk aan hem verschaft zou worden. Dit is echter niet gebeurd. Ook werd er geen gesprek ingepland tot het moment dat klager dreigde met het indienen van een klaagschrift. Klager had op dat moment al een brief gericht aan de zorgafdeling in de hoop dat hij zijn medicatie zou krijgen. 
Vervolgens is klager in de nacht van 13 op 14 mei 2022 bewusteloos geraakt, wat een toeval betrof. Er is toen niemand naar hem toegekomen om te controleren hoe het ging en of er acute hulp nodig was. De directeur is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de juiste medische verzorging, maar heeft deze verantwoordelijkheid niet op zich genomen. Controleren omvat niet enkel het openen van een luikje, zou dit al hebben plaatsgevonden. Klager heeft dagenlang aangegeven dat hij medicatie moet gebruiken en toen hij bewusteloos raakte is dit niet serieus genomen. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij de gronden die in beklag zijn aangevoerd en sluit voor het overige aan bij de uitspraak van de beklagcommissie. 

 

3. De beoordeling
Beklag a.
Het niet beschikbaar stellen van medische verzorging en toezicht, onder andere gedurende de nachtelijke uren, kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76). 

Klager stelt dat hij sinds zijn binnenkomst op 6 mei 2022 heeft aangeven dat hij (al voorgeschreven) medicatie gebruikt, maar dat hij daar verder niets meer van heeft gehoord, en dat hij gedurende de nacht van 13 op 14 mei 2022 een toeval heeft gehad. Daarom heeft de directeur volgens klager in deze periode geen medische verzorging beschikbaar gesteld, waaronder geen toezicht op zijn gezondheid. In door klager gestelde omstandigheden zou sprake kunnen zijn van een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Klager kan dan ook worden ontvangen in zijn klacht. 

De directeur heeft in zijn verweerschrift in de beklagprocedure aangevoerd dat klager sinds 6 mei 2022 in de inrichting verblijft en diezelfde dag is gezien door de medische dienst voor een intakegesprek. Tijdens dit gesprek heeft klager kenbaar gemaakt dat hij medicatie gebruikt en nodig heeft, gezien zijn lichamelijke en/of psychische klachten. Na dit gesprek heeft de medische dienst het dossier van klager opgevraagd bij de eigen huisarts van klager. Op 13 mei 2022 heeft klager een oproep gekregen voor een afspraak met de arts op 16 mei 2022. De directeur heeft voorts aangevoerd dat klager (volgens de dagrapportage) wel is gecontroleerd gedurende de nacht van 13 op 14 mei 2022. Op 15 mei 2022 is klager gecontroleerd door de arts en op 16 mei 2022 is klager gezien door de medische dienst, waarna hij (na ontvangst van het dossier/de gegevens van de eigen huisarts van klager) medicatie heeft ontvangen. Vervolgens is afgesproken, op verzoek van klager, dat hij extra gecontroleerd zal worden gedurende de nacht. Hier zijn geen bijzonderheden uit gekomen. 

De beroepscommissie heeft geen reden om te twijfelen aan de toelichting van de directeur en is, gelet op deze toelichting, van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat de directeur structureel en in belangrijke mate is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. Klager is meteen bij binnenkomst gezien door de medische dienst, hij is gecontroleerd gedurende de betreffende nacht en kort daarna door de inrichtingsarts (en de medische dienst). Daarom zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter beklag a. terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd, met wijziging van de gronden.

Beklag b.
Ten aanzien van het niet voorschrijven van medicatie nadat klager bij de medische intake daarom had verzocht, had klager de klachtprocedure betreffende medisch handelen moeten volgen (ex artikel 71b en verder van de Pbw). 

De beklagrechter heeft terecht opgemerkt ten aanzien van beklag b. geen uitspraak te kunnen doen, maar heeft zich – zo begrijpt de beroepscommissie – ten onrechte impliciet bevoegd verklaard door het beklag ongegrond te verklaren. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van beklag b. daarom vernietigen. Het is evenmin gebleken dat de beklagrechter de stukken ter bemiddeling heeft doorgestuurd. De beroepscommissie zal dit daarom alsnog doen en de stukken (aangezien klager nu niet meer is gedetineerd) ter bemiddeling doorsturen naar de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden. 
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag b., bepaalt dat de beklagrechter onbevoegd is om het beklag in behandeling te nemen en bepaalt dat de stukken in handen van de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden gesteld.


Deze uitspraak is op 29 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven