Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34430/GB, 4 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/34430/GB
    
            
Betreft    [klager]
Datum    4 december 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan om vanuit de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel in de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad, van het Detentiecentrum (DC) Schiphol of van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn te worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 12 juni 2023 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. D. van Elp, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Verweerder heeft artikel 6, onder c, van de Ketenprocesbeschrijving Vreemdeling in de Strafrechtketen (Ketenprocesbeschrijving VRIS) niet ten grondslag kunnen leggen aan de bestreden beslissing. Dit artikel ziet namelijk op een vreemdeling die op een VRIS-locatie een asielaanvraag of elk ander type aanvraag indient. Dit artikel ziet dus op de vreemdeling die ter plekke een asielaanvraag indient om uitzetting te voorkomen, of een reguliere aanvraag zoals verblijf bij partner indient. Daarvan is in klagers geval echter in zijn geheel geen sprake. Klager heeft geen verblijfaanvraag ingediend, maar zijn verblijfsrecht is ingetrokken. Dit verblijfsrecht had hij vanwege zijn nationaliteit van rechtswege. Daartegen heeft hij bezwaar gemaakt en aan dat bezwaar hangt een voorlopige voorziening die klager procedureel rechtmatig verblijf, in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, geeft. 

De reden van dat procedureel rechtmatige verblijf is dat klager een eerste oordeel van de rechtbank over de beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) rechtmatig moet kunnen afwachten, als ware zijn verblijfsrecht nog niet ingetrokken. Doordat de vertrekplicht wordt opgeschort, ontstaat een situatie waarin de vreemdeling procedureel rechtmatig verblijf heeft. Het gaat ook niet om een situatie van korte duur. Het verzoek is ingediend op 15 april 2022 en tot op heden is geen zittingsdatum bekend. Het kan niet zo zijn dat de vreemdeling gedurende die periode in het geheel geen rechten kan ontlenen aan het feit dat hij procedureel rechtmatig verblijf heeft. Door een dergelijk verzoek in te dienen levert hij immers ook rechten in, zoals de mogelijkheid van strafonderbreking. 

Klager stelt zich al vanaf het begin van de tegen hem aanhangige strafprocedure op het standpunt dat hij onschuldig is. De intrekking van zijn verblijfsrecht is een gevolg van het feit dat hij schuldig is bevonden door het gerechtshof. Daarmee is klager het oneens. Daar komt bij dat met de intrekking van zijn verblijfsrecht klager ook ongewenst is verklaard. Dat is een maatregel die verder voert dan slechts het vertrek uit Nederland. Aan klager kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij zich verzet tegen een dergelijk besluit. 

Klager valt niet onder de groep vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Op 15 april 2022 is de rechtbank Noord-Holland verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op dat verzoek is nog niet beslist. Tot die tijd heeft klager dan ook rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit betekent voorts dat de PI Ter Apel niet de enige inrichting is waar klager zou kunnen verblijven. Artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is niet op hem van toepassing. Los daarvan geldt dat ook het DC Schiphol een gepaste omgeving is voor vreemdelingen in het strafrecht. De website van het DC Schiphol vermeldt dat daar, onder meer, ook asielzoekers in procedure en illegale of uitgeprocedeerde vreemdelingen kunnen worden geplaatst. 

Het is wenselijk klager over te plaatsen naar een inrichting die voor zijn familie goed bereikbaar is. Zijn vrouw en kinderen wonen in Ierland. Zijn vrouw komt regelmatig op bezoek, maar zij kan nooit op bezoek komen met haar twee kinderen. De PI Ter Apel biedt daartoe namelijk niet de mogelijkheid. Dat levert een schending op van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Overplaatsing naar het DC Schiphol zou zowel in het belang van klager als verweerder zijn. Dat is immers een inrichting waar vreemdelingenrecht en strafrecht kunnen worden gecombineerd en een inrichting waar bezoek vaker en eenvoudiger mogelijk is, gelet op de ligging nabij het vliegveld. 

Klager verzoekt om de proceskosten te vergoeden.

Standpunt van verweerder
Een overplaatsing naar het DC Schiphol is niet mogelijk. De PI Ter Apel is op dit moment de enige locatie waar vreemdelingen kunnen verblijven. De cellen in het DC Schiphol die bestemd waren voor vreemdelingen, zijn er niet meer. Er worden dan ook geen vreemdelingen geplaatst in het DC Schiphol. 

Klager heeft bij de rechter verzocht om een voorlopige voorziening. De beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening mag klager in Nederland afwachten, maar het indienen van een voorlopige voorziening creëert nog geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. De vertrekplicht blijft overeind, net als de gevolgen van de ongewenstverklaring. Door de voorlopige voorziening wordt de vertrekplicht hooguit tijdelijk opgeschort, totdat op het beroep is beslist. 

 

3. De beoordeling
Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Ter Apel. Hij wil graag in de gevangenis van het JC Zaanstad of van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn worden geplaatst, omdat hij meent dat hij, gelet op de omstandigheid dat hij procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland, in een reguliere inrichting moet worden geplaatst. Indien hij wel geplaatst zou moeten worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, zou klager willen worden overgeplaatst naar het DC Schiphol. Dat maakt bezoek van zijn partner en kinderen gemakkelijker. 

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:
-    voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);
-    een vrijheidsstraf; of
-    een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

De beroepscommissie merkt allereerst het volgende op. Nog los van de vraag of artikel 6 van de Ketenprocesbeschrijving VRIS op klager van toepassing is, overweegt de beroepscommissie dat de voorwaarde die in dit artikel wordt genoemd niet is neergelegd in wet- en/of regelgeving, waaraan de beroepscommissie de bestreden beslissing dient te toetsen. Nu op grond van artikel 20b van de Regeling alleen vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet in een inrichting of afdeling voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen kunnen worden geplaatst, ligt enkel de vraag voor of klager rechtmatig verblijf in Nederland heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. 

In het selectieadvies van 9 mei 2023 staat beschreven dat uit informatie van de IND blijkt dat het rechtmatig verblijf van klager sinds        25 februari 2022 is beëindigd. Op deze datum is hij ongewenst verklaard. Hiertegen loopt een procedure, waarbij een voorlopige voorziening is toegekend. Vervolgens staat beschreven dat dit betekent dat klager momenteel niet verwijderbaar is uit Nederland, maar dat dit er niet toe leidt dat klager verblijfsrecht heeft. Hij mag enkel de procedure in Nederland afwachten. De beroepscommissie heeft bij verweerder nagevraagd of er al een uitspraak is op het verzoek om een voorlopige voorziening en verweerder heeft medegedeeld dat dit niet het geval is. 

In de bestreden beslissing heeft verweerder benoemd dat klager de voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten, maar dat klager geen rechtmatig verblijf heeft. In beroep heeft verweerder wederom aangegeven dat klager de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten, maar dat het indienen van een voorlopige voorziening geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 oplevert. Door de voorlopige voorziening wordt de vertrekplicht hooguit tijdelijk opgeschort. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat klager voldoet aan het vereiste uit artikel 20b van de Regeling, namelijk dat klager geen rechtmatig verblijf zou hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Hierbij betrekt de beroepscommissie dat de informatie uit het selectieadvies en die in de bestreden beslissing alsmede de later verstrekte informatie strijdig is met elkaar. Daarbij komt dat de raadsvrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat klager een bezwaarschrift heeft ingediend, waaraan een voorlopige voorziening hangt die klager procedureel rechtmatig verblijf geeft. Naar het oordeel van de beroepscommissie is verweerder niet afdoende ingegaan op dit standpunt van de raadsvrouw. 

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsvrouw om de proceskosten te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Penitentiaire beginselenwet een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. 


Deze uitspraak is op 4 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven